1

Ã==

Ze hadden hun best gedaan om het Jan van Helser College op een gevangenis te laten lijken.

Dat was Jespers indruk geweest bij zijn eerste bezoek, twee maanden geleden, en dat vond hij nog steeds. Hij keek naar het kolossale schoolgebouw dat was opgetrokken uit grijs beton, zwarte kozijnen en vuilwitte toegangsdeuren. Er ging een somberheid van uit als van een mistroostige herfstdag. Zelfs de strook gras naast de muur van de kantine leek van een grauwer soort groen.

Het gebouw leek schijndood, alsof het wachtte tot het weer tot leven zou worden gewekt met behulp van felle, frisse kleuren. Zoals die van zijn vorige school, het Christoffel Lyceum. Naar school gaan deed je natuurlijk toch al niet voor je lol, maar in vergelijking met het Jan van Helser College zag het Christoffel er aan de buitenkant uit als Disneyland Parijs.

Je moest wel behoorlijk gestoord zijn om hiernaartoe te willen. Of bijzonder goede redenen hebben. Maar die had Jesper dan ook.

Zijn handen trilden een beetje. Hij had wel verwacht dat hij wat zenuwachtig zou zijn, maar op dit onophoudelijke getintel in zijn bloed had hij niet gerekend. Het was de eerste dag van zijn nieuwe leven, en zo voelde het ook.

Hij liep de poort door. Het had de hele ochtend geregend, maar nu was het eindelijk opgehouden. Banen zonlicht sneden tussen de voorbijdrijvende wolken door en werden door de natte tegels weerkaatst. Het plein en de fietsenhokken waren omheind door een manshoog hek. Op de linkerhelft van het plein stonden twee metalen doelen. De witte lijnen die ooit de grootte van het veld hadden aangegeven, waren goeddeels versleten en vervaagd. Boven de hoofdingang, naast de zwarte monsterletters die samen de woorden ‘Jan van Helser College’ vormden, hingen een buitenlamp en een beveiligingscamera gebroederlijk naast elkaar. Een groepje rokende leerlingen zat op de trap die naar de ingang leidde. Een van hen wierp een terloopse blik op Jesper toen hij hen passeerde.

Een man, groot en breed, met een overdadige massa krullen, een bierbuik en een gouden adelaar aan een dikke gouden ketting om zijn nek, leunde een beetje verveeld tegen de deurpost. Jesper aarzelde, vroeg zich af of hij zich bij deze man moest melden of zo. Achter zijn ribben versnelde zijn hartslag.

De man liet zijn blik van Jespers hoofd naar zijn voeten glijden en vervolgens weer terug, trok vragend een wenkbrauw op en vroeg: ‘Nieuw hier?’

Jesper knikte.

Er trok een flits van een spottende glimlach over het gezicht van de man, alsof hij zich niet kon voorstellen dat iemand hier vrijwillig naar binnen ging. ‘Ik ben Rudie. Gedraag je.’ Hij draaide zijn lichaam een kwartslag om ruimte te maken voor Jesper en wees met een korte knik van zijn hoofd opzij. Jesper stapte over de drempel een soort voorportaaltje binnen. Rechts, achter dik glas met gaatjes, zat de conciërge afwezig in een tijdschrift te bladeren. Hij keek niet op of om toen Jesper langsliep.

==

De eerste verdieping. Bij iedere stap plakten zijn zolen aan het opgewreven glanzende linoleum.

De deur van lokaal 117 stond al wagenwijd open. Jesper trok zijn schouders een stukje naar achteren, zijn hoofd rechtop. Hij was hier goed in, hield hij zichzelf voor, hij kon dit. Toen liep hij naar binnen.

Op de lessenaar lagen stapeltjes formulieren, een lerarenagenda en een bruin etuitje waaruit twee pennen staken. Naast de stoel stond een aktetas. Alleen de leraar ontbrak. Onder het bord waren enkele tafeltjes tegen elkaar geschoven, waarop boeken lagen opgestapeld.

Nu pas keek Jesper opzij, de klas in. Ze zaten hier twee aan twee, in drie rijen. Hij had een van de eersten willen zijn, maar er waren al behoorlijk wat leerlingen. Hij werd met onverholen nieuwsgierigheid aangestaard. Keurende blikken waarachter het oordeel nog verborgen bleef.

Sommige jongens zaten overdwars, met hun gestrekte benen op de stoel naast hen, om aan te geven dat ze niemand naast zich duldden. Jesper kende die territoriumdrift van Ties en zijn vrienden, van zijn vorige school.

Terwijl hij de starende ogen probeerde te negeren, liep hij naar achteren, naar een lege bank in de linkerrij. Hij zette zijn rugtas op de grond en liet zich op de stoel zakken.

Er kwamen meer leerlingen binnen. Ze slenterden sloom naar een bepaalde plaats, maar wel doelbewust, alsof iemand ze al had verteld waar ze moesten gaan zitten. Afgezien van wat gemompelde begroetingen werd er niet veel gesproken.

Vanaf zijn plaats achterin had Jesper een goed zicht op de klas. Iedereen leek bij jongeren met dezelfde achtergrond te zijn ingedeeld, alsof het zo voorgeschreven was. Links zat een groep jongens, Marokkaans of Turks, dat verschil kende hij niet goed, met zwarte trainingspakken aan, van wie sommigen mutsen droegen. Daarvoor: zwarte jongens in slobberbroeken en te grote t-shirts, en in hun buurt zwarte meisjes in opzichtige uitgaanskleding. In de middelste rij blanken en Aziaten. De jongens in de rechterrij – de meesten Surinaams en Antilliaans – hadden sportsweaters aan met opvallende merknamen op de borst. Enkelen hadden de capuchon over hun hoofd getrokken, alsof het in het lokaal niet muf en benauwd was, maar ijskoud. Niemand zag eruit zoals hij. Jesper voelde hoe zijn

t-shirt aan zijn rug plakte. Hij was hier als een pinguïn in een tropisch regenwoud.

Met zijn vingertoppen ging hij even over de witte woorden op zijn borst, i’m shocked. De gedachte dat hij aan iets ongelofelijk stoms was begonnen, een idioot avontuur met een voorspelbare, slechte afloop, overrompelde hem als een indringende geur. Hij dwong zichzelf te denken aan datgene wat hem hier had gebracht: de verwachting dat deze school, die op het eerste gezicht zo onvoorstelbaar anders was dan het Christoffel Lyceum, misschien een plaats was waar hij zich veilig kon voelen.

‘Hallo allemaal!’

Jesper keek op. Er was een man binnengekomen. Hij had een bekertje koffie in zijn hand en liep met kordate passen naar de lessenaar. Hij zette zijn koffie neer, ging zitten, wipte zijn stoel naar voren, legde zijn onderarmen op het tafelblad en zei: ‘Voor degenen die mij nog niet kennen: ik ben Bram van Liesheuk, voor jullie menéér Van Liesheuk.’ Zijn mond rekte zich uit tot een brede glimlach. Een paar tellen liet hij zijn ogen door de klas dwalen, waarna hij vervolgde: ‘Behalve dat ik wiskunde geef, ben ik dit jaar jullie mentor. Maar voordat ik het daarover ga hebben, zal ik eerst kijken wie jullie ook alweer zijn.’

Hij begon hun namen op te lezen. Er zat een vragende ondertoon in zijn stem, alsof hij niet zeker wist of hij ze goed uitsprak. Het klonk alsof hij hier, net als Jesper, voor het eerst was. Na elke naam keek hij een ogenblik op, met samengeknepen ogen, en zocht naar degene die al dan niet verstaanbaar met ‘ja’ had geantwoord. Toen hij bij Jesper was aanbeland, zei hij: ‘Jou ken ik niet.’

‘Klopt,’ zei Jesper, ‘ik ben nieuw.’ Alle hoofden draaiden zijn kant op. Hij voelde de blikken van zijn nieuwe klasgenoten als warme regendruppels op zijn gezicht neerkomen. Aan dit moment – het moment dat echt íédereen naar hem keek – had hij gedacht; hij had geprobeerd zich hierop voor te bereiden, had zich voorgenomen iets bijdehands te zeggen, maar nu het zover was, merkte hij hoe het bloed naar zijn hals joeg en zijn mond in het slot viel. Lange seconden verstreken in stilte.

‘Juist,’ zei Van Liesheuk. Zijn gezicht ontspande en hij lachte naar Jesper. ‘Nou, welkom op het Jan van Helser College dan maar.’ Hij ging verder met de namenlijst. Toen hij klaar was, begon hij met het uitdelen van het rooster, het jaarboekje van de school en brieven over het schoolgeld. Verschillende leerlingen begonnen met elkaar te kletsen.

Jesper keek om zich heen. Dit was een wiskundelokaal. Aan de muur hing een serie ingelijste platen van ingewikkelde meetkundige figuren in felle kleuren. Links was een wand met ramen, die alle uitkeken op de blinde muur van een zijvleugel. De zon kon hier niet komen; alleen een smalle streep lucht voorkwam dat je je in een ondergrondse bunker waande.

‘Hé leipo.’ Jesper keek opzij. Een van de jongens die overdwars zaten – Jesper probeerde tevergeefs zijn naam op te diepen, hij had verdorie niet één naam onthouden – had zijn blik op een jongen in de middenrij gericht, iemand die alleen zat, net als hij. ‘Ben je niet op vakantie geweest? Je ziet zo bleek, man.’ De dubbele ‘e’ van ‘bleek’ klonk als een verlengde ‘i’, zoals alleen Surinamers dat konden, en de ‘a’ van ‘man’ was uitgesproken met de dikke, stadse klank. De spreker trok een vette grijns en trok één wenkbrauw spottend op terwijl hij wachtte op een reactie. Jesper zag de jongen tegen wie hij het had op de rug. Blank, sweater, donkerblond daar. Zo op de rug gezien had hij het zelf kunnen zijn, vorig schooljaar. Bij het horen van het woord ‘leipo’ leek de jongen even in elkaar te krimpen, alsof hij een tel onder stroom werd gezet. Zijn hoofd bewoog in twee snelle, schrikachtige schokjes opzij, in de richting waaruit de stem was gekomen, maar toen herstelde hij zich en keek hij weer voor zich uit. Hij zei niets.

Iemand aan de andere kant van het looppad nam het over. ‘Het is gewoon een bleke pisnicht, Dollar. Bleke pisnichten mogen niet bruin worden. Ze kunnen niet in de zon, dan smelt hun huid en blijft er alleen pies over.’

De jongen die Dollar werd genoemd lachte, maakte een instemmend handgebaar en staarde naar ‘leipo’. Jesper keek even rond. Niemand scheen bijzondere belangstelling te hebben voor wat er zich afspeelde, ook meneer Van Liesheuk niet, die rustig doorging met het ronddelen van boekjes en papieren, en hier en daar even bleef stilstaan om met leerlingen te praten. Hij moest het hebben gehoord, dacht Jesper, maar het was blijkbaar niet eens tot hem doorgedrongen. Waarschijnlijk omdat het hem niet interesseerde. Vanuit zijn ooghoeken keek Jesper weer naar de jongens. Het aanstaren, het wachten op een reactie, de pauze die de opmaat vormde tot iets wat later zou kunnen gebeuren. Er schoot iets door Jespers hoofd, een herinnering. ‘Stinkerd’, zo noemden ze hem eerst. Later werd dat ‘Smurrie’. En dat andere, dat woord dat hem hoofdpijn en slapeloze nachten had bezorgd, en soms nog, als hij het in zijn gedachten toeliet. Hij wou dat hij het kon laten verdwijnen, kon vernietigen, zoals je dat in je computerspel met een vijand kon doen, met één druk op de knop.

‘Zo!’ De stem van de mentor. Hij was klaar met uitdelen. Iedereen keek zijn kant op. Van Liesheuks tevreden blik dwaalde even door de klas. ‘Dat was het alweer voor vandaag, jongens en meisjes. Ik zie jullie morgen voor de eerste les. We gaan er samen een fijn schooljaar van maken.’

==

2

Elke keer als Donna Mulder zichzelf in de spiegel bekeek, zag ze het luie linkerooglid dat haar er levenslang aan zou herinneren dat ze ook nog ergens een vader had. Volgens haar moeder had ze het van hem geërfd, maar het bewijs daarvan had ze nooit gekregen, omdat het niet meer bestond: alle foto’s waarop haar vader stond afgebeeld, had ze verbrand. Met de opmerking ‘Je oog is jouw bewijs. Meer herinneringen aan hem zou je echt niet willen, geloof me’ had ze Donna voor jaren het zwijgen opgelegd.

Donna had haar vader erom vervloekt. Ze had zich meer dan eens afgevraagd hoe het mogelijk was dat iemand zijn mislukte oog doorgaf aan zijn dochter. Haar neus, haar dikke lippen en te kleine borsten waren misschien erfelijk, dat begreep ze, maar gold dat ook voor een ooglid dat als een doorhangend gordijntje je zicht halveerde?

Drie jaar geleden, in de brugklas, toen ze opving dat haar nieuwe klasgenoten haar ‘Donna met het dooie oog’ noemden – als zij er niet bij was, uiteraard –, had ze besloten de strijd ermee aan te gaan.

Thuis was ze erover begonnen. Omdat het hangende ooglid toch ook haar moeder constant herinnerde aan de man die ze niet meer wilde kennen, ging Donna ervan uit dat ze zou instemmen met een cosmetische correctie. Tot haar grote woede gebeurde dat niet. ‘De verzekering dekt zoiets niet. Ik moet het zelf betalen en dat is me te duur,’ had haar moeder uitgelegd.

Maar Donna vermoedde dat het geld niet de belangrijkste reden voor de weigering was. Wat haar moeder het zwaarst vond wegen, was wat ze er mompelend achteraan had gezegd: ‘Bovendien moet je tevreden zijn met het uiterlijk dat de Schepper je gegeven heeft. Ingrijpen in Zijn werk keurt Hij beslist af.’ Een week lang huilde Donna de frustratie van zich af en had ze intens medelijden met zichzelf. Waarom had uitgerekend zij een knettergekke moeder die godsdienstwaanzin als hobby had? En waarom had ze geen vader die haar moeder kon terechtwijzen, om vervolgens de operatie zonder morren te betalen?

Dan maar zonder instemming van de Schepper, besloot ze. Superlijm bood Almachtige uitkomst.

Op de dag dat ze vaststelde dat ze verliefd was op Frank Lieftinck, plakte ze zonder aarzeling haar hangende ooglid aan de bovenkant van de oogkas vast. Voor altijd, hoopte ze, en zo vóélde het ook wel, maar haar moeder maakte in samenwerking met de in allerijl gebelde huisarts alles weer ongedaan.

Toen Donna’s wrok daarover een beetje was weggeëbd, veranderde ze van tactiek. Op een of andere manier slaagde ze erin zichzelf wijs te maken dat het mislukte oog haar bijzonder maakte, dat het haar onderscheidde van alle anderen op school. Ze hield van andere muziek en dikke boeken, droeg andere kleren – kortom, ze wás anders, en zo kon iedereen dat maar meteen zien ook. Die trots beschermde haar tegen gemene opmerkingen en vuile grapjes van medeleerlingen, en voorkwam dat ze veranderde in een stresskip wanneer ze zichzelf iets te lang in de spiegel bekeek. Op een gegeven moment vergat ze zelfs dat haar ‘dooie’ oog anders was dan het andere.

Totdat ze twee maanden geleden de liefde van haar leven had gevonden, de reden van haar bestaan. Hij zat al twee jaar langer op school dan zij, en ze kon niet begrijpen waarom hij haar nooit eerder was opgevallen.

Na die avond, toen ze zonder haar moeders toestemming naar een optreden van haar favoriete band Stigmata was gegaan en voor het eerst in zijn fonkelende ogen had gekeken, veranderde de wereld. Alles wat ze voelde werd echter, wat ze zag werd mooier, wat ze hoorde helderder. Alsof hij alles betoverd had. En hij vond haar mislukte oog mooi, had hij gezegd na hun eerste kus, ‘mysterieus’. Ze geloofde hem. Als ze in zijn ogen keek, kon ze gewoon niet anders. Maar toch was Donna zich opeens weer akelig bewust geworden van haar handicap. En algauw begon de twijfel te knagen, als een dier dat was ontwaakt uit zijn winterslaap en zijn tanden in een halfvergane prooi zette die het een tijdje onaangeroerd had gelaten. Het oog werd weer een kwelling, net als vroeger.

Nu misschien nog niet, maar over een maand of zo vond hij het natuurlijk niet meer ‘mysterieus’, maar gewoon een lelijke fout van Moeder Natuur. Een fout waar andere meisjes niet mee opgezadeld waren... Gedachten aan een cosmetische operatie staken de kop weer op, maar het geld had ze niet en zou ze voorlopig ook niet krijgen. Ze moest het blijven doen met wat de Schepper haar gegeven had, of ze dat nou leuk vond of niet.

Donna voltooide het aanbrengen van de mascara en zette de lipstick tegen haar mond om daarop een donkergrijze, bloedeloze kleur aan te brengen.

Toen ze klaar was, hield ze haar hoofd een beetje scheef en keurde het eindresultaat. Afgezien van het oog was ze tevreden. Nieuw schooljaar, oude look, de Donna-look: donker, dreigend en diepzinnig.

==

Haar moeder keek haar aan met een gezicht alsof er een mysterieuze pijn door haar lichaam trok.

Donna deed alsof ze het niet merkte, ging aan tafel zitten en schonk een beker thee in.

Het duurde een paar behoedzame slokjes voor haar moeder oogcontact maakte. ‘Moet je geen ontbijt?’ vroeg ze.

‘Ik heb geen honger.’

‘Dat lijkt me sterk. Zal ik yoghurt met muesli voor je maken?’

‘Nee, mam.’

‘Een boterham dan?’

‘Nee.’

‘Je bent toch niet aan het lijnen, hè?’

‘Nee. Ik heb gewoon geen trek.’

‘Zo hoor je niet met je lichaam om te gaan, Donna. Voordat je het weet, lijd je aan anervosia.’

‘Anorexia, mam.’

‘Dat bedoel ik. Een boterham met jam dan maar?’

Er vlijmde een scheut woede door Donna heen. Ze probeerde die te negeren, maar slaagde daar niet in. Het lukte haar steeds minder goed om kalm te blijven. De woorden persten zich naar buiten. ‘Mam, moet je horen.’ Ze boog zich een stukje naar voren over de tafel. ‘Vannacht heb ik bezoek gehad van een engel met een trompet die me heeft bezworen helemaal níéts meer te eten. Dan is mijn lichaam gezuiverd voor als straks het Einde der Tijden aanbelt.’ Donna hoorde zelf hoe scherp haar stem klonk. Hoe vaak ze die ontbijtonzin ook al had aangehoord, op een of andere manier leek haar moeder de laatste tijd gemakkelijker een verkeerde snaar bij haar te raken. ‘O ja,’ ging ze door, ‘hij zou tegelijk mijn oog repareren als ik vandaag zou beginnen. Speciale actie, alleen deze week geldig.’ Donna zweeg en ging weer rechtop zitten. Ze verwachtte niet dat haar woorden haar moeder ook maar de geringste glimlach zouden ontlokken. Humor en het loodzware geloof van de ‘Discipelen van het Licht’ konden niet door één deur, zoveel was haar intussen duidelijk.

‘Praat niet zo tegen mij,’ zei haar moeder, zonder haar aan te kijken. Ze nam een hapje van haar boterham.

Donna stoof overeind. ‘Praat dan ook niet altijd zo tegen míj!’ Met een ruk draaide ze zich om en liep de kamer uit, de gang in. Ze trok haar jack aan en greep haar rugtas van de grond. Haar hand drukte de klink van de voordeur al naar beneden, toen haar bewegingen stokten. Zuchtend sloot ze een tel haar ogen. Weer ruzie. En die zou er nog steeds zijn als ze vanmiddag thuiskwam. Ze vloekte binnensmonds, draaide zich om en liep terug naar de huiskamer. Bij de tafel bleef ze staan; ze ademde diep in. Toen gaf ze haar moeder een zoen op haar wang en zei: ‘Mam, ik weet niet hoe laat ik weer thuis ben, ik moet nog... van alles en nog wat. Nieuw schooljaar, weet je wel. Dag.’

Ze liep weer naar de voordeur. Keek om. Haar moeder keek niet terug.

==

In de bus op weg naar school probeerde ze door het met regendruppels bespikkelde raam iets te zien van de wereld buiten. Waarom wist ze eigenlijk niet. Behalve in de vakanties maakte ze deze rit elke dag. De chauffeurs groette ze bij hun voornaam, ze wist wie er bij de volgende halte zou instappen en ze kon voorspellen dat op dit tijdstip op de hoek van de Edisonstraat de rijdende winkel van Machielsen stond, als ze de tegenoverliggende halte aandeden. Alleen het weer veranderde. Donna stak een kauwgompje in haar mond, zakte onderuit, duwde haar knieën tegen de rugleuning vóór haar en liet haar hoofd tegen het koele glas rusten. Een nieuw schooljaar, haar vierde, met de basisschool meegerekend haar twaalfde. Het voelde als het honderdste. Weer die saaie verhalen van Van Liesheuk, Barends, Woerlee en al die andere leraren die hun lesstof het belangrijkste ter wereld vonden, weer al die regeltjes die ze hadden bedacht om hen onder de duim te houden. Ze waren gewoon bang, dat was het, bang dat de leerlingen vragen gingen stellen. Waarom ze hen behandelden alsof ze achterlijke kinderen waren. Wat ze daar eigenlijk deden. Waarom ze elke dag allerlei shit moesten leren terwijl de aarde naar de knoppen ging en overal gruwelijke oorlogen werden uitgevochten om niks. Donna droomde van de dag dat ze de prachtige zwarte rijglaarzen die ze bij Bootlegs had gezien kon aansnoeren, een lange neus zou trekken naar al die betweters, en de school voor altijd achter zich zou laten. Mét de liefde van haar leven natuurlijk.

De bus stopte en opende sissend zijn deuren. De man met de lange zwarte regenjas en het kale hoofd stapte naar binnen. Daarna de vrouw die Donna altijd aan haar moeder deed denken. Niet omdat de vrouw op haar moeder leek, maar doordat Donna zo iemand graag als moeder had willen hebben. De vrouw had een rustig, vriendelijk gezicht en droeg leuke kleren. Ze zag eruit als een moeder aan wie je kon vertellen wat je dwarszat, in een restaurant waar je samen na het winkelen was gestrand en koffie met appelgebak had besteld. Een moeder die wilde weten wie je vrienden en vriendinnen waren. En andersom. De vrouw ging zitten; Donna bande haar uit haar gedachten en keek weer naar buiten. Er was een tijd geweest dat haar moeder nog normaal was, dat ze niet was ‘toegewijd aan de Heer’, zoals Donna dat ooit had horen omschrijven door die enge aanvoerder van de sekte waartoe ze behoorde. Donna had vage herinneringen aan feesten thuis, met harde popmuziek en luidruchtige vrienden. Maar dat was lang geleden. De fotoalbums die zorgvuldig onder in haar moeders klerenkast waren verborgen, hadden later de open plekken in haar geheugen opgevuld. Wat haar was opgevallen toen ze die boeken stiekem zat door te bladeren: haar moeder lachte op bijna alle foto’s. Ze was jong, ze droeg kleren met felle kleuren, en ze lachte.

De moeder die zij kende, was, droeg en deed geen van drie-

en. Tegenwoordig zaten er rimpels rond haar ogen en mond die daar leken te zijn ingekerfd om te voorkomen dat haar gezicht ooit nog uit de plooi kwam. En dan de kleren die ze droeg... Oké, ze was wel geen twintig meer, maar ze hoefde er toch niet uit te zien als een oude vrouw in een stoffige zwart-witfilm uit de vorige eeuw?

Op een aantal foto’s stond ze met mannen afgebeeld, maar geen van hen had een oog zoals Donna.

Vorige week, op een avond dat haar moeder naar een gebedsbijeenkomst was, was ze in een opwelling naar boven gegaan en had de foto’s nog eens bestudeerd. Misschien had ze destijds niet goed gekeken, had ze een foto van een man met een misschien wat kleinere oogafwijking dan de hare over het hoofd gezien. Niet dus.

Soms, als daarvoor een geschikte kandidaat de bus in stapte, probeerde Donna zich te verbeelden dat het haar vader was, maar op de een of andere manier vond ze dat veel lastiger dan fantaseren over de vrouw die haar moeder had moeten zijn. Want hoe vaak zag je een man met een afwijking aan zijn oog die in aanmerking kwam?

Donna schoof rechtop, opeens klaarwakker. Een gedachte trof haar als een scherp steentje. Enkel en alleen door haar moeder wist ze van het bestaan van haar vader-met-het-halve-oog. Voor Donna was hij niet van vlees en bloed, maar van letters en woorden. Als een personage in een verzonnen verhaal. Op dit punt had ze haar moeder dus al die jaren maar gewoon geloofd.

Net zoals je van een dominee aannam dat God bestond, of geen moeite had met de uitspraken van Donny Demon wanneer hij vertelde dat hij regelmatig nachtelijke gesprekken met Satan voerde. Donna vond het crap, apekool. Klakkeloos geloven was niet haar sterkste punt. Waarom zette ze dan geen vraagtekens bij het bestaan van een vader met net zo’n oog als zij?

In de hal stonden twee leerlingen, aan hun lengte te zien brugpiepers, naar een monitor te staren. Voor de rest was er niemand. Alsof dat nog iets uitmaakte, haastte Donna zich naar het trappenhuis. Ze nam twee treden tegelijk en kwam hijgend op de eerste verdieping aan. Daar drong het tot haar door dat ze nog wel wist dat ze voor het maatschappijprofiel had gekozen, maar niet in welke nieuwe klas ze zat en waar ze heen moest. Ze liep de gang in, zette haar tas op een vensterbank, pakte haar nieuwe agenda, trok daaruit het blaadje met het lesrooster dat ze vanmorgen van de schoolsite had gedownload en uitgeprint. H4C, ze moest naar de tweede verdieping. Terwijl ze de trap op liep, kwam in de zak van haar jack haar gsm tot leven.

Donna haalde hem tevoorschijn en opende het bericht. Haar hart sprong op. hou van je, wherever you are, stond er op de display.

Hoewel te laat komen routine voor haar was, gaf het haar gek genoeg toch altijd een vervelend gevoel als ze de deur opendeed en de klas haar aanstaarde. En de leraar natuurlijk. Vandaag was het wat dat betreft nog erger dan anders. Voor iedereen was het vandaag de tweede schooldag, maar voor haar de eerste. Het concert van Metallica gisteren had ze natuurlijk onmogelijk kunnen missen. Daar moesten ze op school maar begrip voor hebben.

Ze ademde in en deed de deur open. Stapte naar binnen. Ze lachte verontschuldigend naar Van Liesheuk. ‘Sorry meneer, verslapen.’

Er klonk gegrinnik.

Meneer Van Liesheuk schudde zijn hoofd.

3

De eerste echte schooldag, en meteen de eerste twee uur vrij. Jesper gebruikte ze om de boeken te kaften waar hij de dag ervoor niet aan toegekomen was. Scheikunde, Frans en Engels, in totaal acht stuks.

Na een halfuur was hij klaar. Hij zette de boeken op de plank boven zijn bureau, legde de schaar en het plakband in de bovenste la, rekte zich geeuwend uit en liet zijn armen naast zich neervallen. Voor hij opstond gingen zijn ogen even langs de foto van Al Pacino en de posters van Slayer, Sweet Sin en Metallica, om uiteindelijk tot stilstand te komen bij de Fender-gitaar die boven zijn bed aan de muur hing, een zwarte Flat Head Showmaster. Het was een prachtig ding, met ingelegde doodskopjes in de hals en uitslaande vlammen op de kast, maar dat was niet de reden waarom Jesper er elke dag even naar keek. Donny Demon had erop gespeeld, tijdens zijn concerten, en ook tijdens die avond op school. En nu was hij van hem. De gitaar was het symbool van zijn verandering, van zijn nieuwe leven, en elke ochtend voor hij zijn slaapkamer uit liep, wierp hij er een blik op om zichzelf daaraan te herinneren.

Vier maanden geleden had hij het licht gezien. Op het Christoffel Lyceum werd de jaarlijkse bandjesavond gehouden en vanwege het twintigjarige jubileum van de school had de rector Sweet Sin als slotact weten te strikken, iets wat alleen maar gelukt was omdat zanger en gitarist Donny Demon ooit een leerling van de school was geweest. Al een week voor het optreden gonsde het in de gangen en in de kantine, hing er een ingehouden spanning alsof iedereen wachtte op een voorspelde aardschok of zoiets. Wat natuurlijk ook zo was. Sweet Sin, Donny Demon! Beroemd in Nederland en daarbuiten, vrijwel dagelijks te zien op mtv en tmf, uitgeroepen tot beste performer. Held van alle jongeren en de schrik van veel ouders vanwege zijn teksten en heftige liveshows.

Wat Jesper nooit tegen iemand zou durven bekennen (maar wie zou hem er ooit naar vragen?), was dat de muziek van Sweet Sin op hem bijna hetzelfde effect had als de luidruchtige stofzuiger waarmee zijn moeder soms zijn kamer kwam binnenvallen: het kabaal veroorzaakte een storm in zijn hoofd die elke gedachte er met brute kracht uit blies. Wás het eigenlijk wel muziek? Toch had ook Jesper sinds vorig jaar een poster van Sweet Sin op zijn kamer hangen. Vanwege Donny Demon.

De zanger straalde iets uit wat hij niet kon benoemen, maar des te beter kon voelen, ergens tussen zijn onderbuik en zijn hart. Iets wat verleidelijk en gevaarlijk tegelijk was. Iets wat je óók wilde.

Natuurlijk was hij ernaartoe gegaan die avond. Er was wel een risico aan verbonden, en dat besef draaide in de dagen voorafgaand aan Het Grote Concert langzaamaan de knoop in zijn maag, die daar altijd zat, strakker aan. Hij zou Ties en zijn lijfwachten tegen het lijf kunnen lopen.

Ze zouden hem ongetwijfeld vragen van wie hij eigenlijk toestemming had om daar te zijn, ze zouden hem.... Wat dan ook, ze deden het. Omdat ze er zin in hadden. Of omdat ze nergens ánders zin in hadden, uit een soort verveling.

Het gebeurde ook, maar eerder dan hij verwacht had. En heftiger.

Uitgerekend die vrijdag, alsof het zo had moeten zijn, hadden ze hem na schooltijd opgewacht.

Dat was geen nieuws, maar deze keer was het nog erger dan anders.

Ze hadden hem meegenomen naar een donkere uithoek van de fietsenstalling. Ties was chagrijnig geweest vanwege zijn één voor de topografietoets bij aardrijkskunde en de vier voor de Engelse luistertoets en hij zon op wraak, een manier om zijn woede te koelen, zijn frustratie kwijt te raken, whatever. In ieder geval was Jesper, zoals altijd, degene op wie hij had gewacht.

Ze hadden hem stront laten eten. Hondenpoep, uitgesmeerd op een broodje, bovenste helft er weer op, klaar. ‘Het is weliswaar een shit sandwich, Jessie, maar misschien scheelt het als je denkt aan een broodje pindakaas,’ had Tim hem geadviseerd. Hoewel hij wist dat hij daarmee hun ongebreidelde woede opwekte, weigerde Jesper. Daarop stompte Ties hem keihard in zijn maag. De adem werd in één seconde uit zijn lijf gezogen, hij zakte tegen de grond, hapte naar lucht als een vis op het droge. Joris had hem overeind gehesen, waarna de vette grijns van Ties voor zijn vertroebelde ogen was verschenen. ‘Eet. Of we slaan je net zo lang in je maag tot je al je ingewanden eruit gekotst hebt.’

Dat slaan bleek niet nodig, want voor zijn gevoel kotste hij zijn ingewanden er uiteindelijk toch uit. Hij had gegeten, uit angst voor nog meer geweld. Twee happen, verder kwam hij niet. Terwijl hij op handen en knieën op de koude tegels nog een golf van zijn maaginhoud naar buiten braakte, hoorde hij Ties en de anderen zich lachend uit de voeten maken. Nahijgend, met betraande ogen en een brandende keel, had hij zich met zijn rug tegen de golfplaten achterwand van de stalling geduwd, onzichtbaar, om de aanslag te verwerken.

’s Avonds, in de bomvolle aula van de school, teruggetrokken in de schaduw van een van de pilaren, waren de gedachten gekomen, donkerder dan ooit. Hij keek naar het podium, waar aan weerszijden twee immense torens van geluidsboxen stonden, waartussen een brugklasbandje volledig in het niet viel. De hits die ze probeerden na te zingen, drongen nauwelijks tot Jesper door. In zijn hoofd was hij bezig zijn hele leven samen te vatten, en de woorden die bij hem opborrelden waren ‘kots’ en ‘poep’, afval van het ergste soort. Tegelijk met de woorden drong de stank ervan zijn neus binnen. En in zijn mond de smaak. Jesper huiverde. ‘Je stinkt, weet je dat? Jij stinkt echt,’ had Ties in de brugklas tegen hem gezegd. Misschien was het wel zo, dacht Jesper. Misschien stonk hij naar kots en poep. Omdat hij bang was. Ze konden zijn angst ruiken. En elke dag waren zij aanwezig om hem daaraan te herinneren. Hij merkte dat hij zijn kiezen hard op elkaar had geperst, alsof hij een woeste pijn moest verbijten. Dat gedachten zo zeer konden doen.

Naar de rector stappen was geen optie. Het lot van een verklikker was nog oneindig veel erger dan wat hij tot dusver had moeten ondergaan. Ties had niet veel moeite hoeven doen om hem daarvan te overtuigen. Het was een ongeschreven wet, maar iedereen kende hem: wie klikte, verspeelde het recht op het geringste mededogen. Als hij klikte, zouden ze de volgende keer de shit sandwich in zijn geheel bij hem naar binnen duwen, en dan mocht hij hem wegspoelen met een beker pis. Nee, naar de rector gaan was gewoon geen optie, je kon nog beter dood zijn.

Op het podium rondde het bandje zijn laatste nummer af.

Dood. Voor het eerst in zijn leven kwam het hem voor als een antwoord. Geen Ties meer, geen Tim, Joris, nooit meer. Maar hoe deed je dat, doodgaan? Voor een trein springen? Een overdosis pillen van het een of ander innemen? Hij wist dat hij dat nooit zou kunnen, die grens zou hij niet durven overschrijden. Was hij een lafaard omdat het idee alleen al hem zo afschrikte?

De zangeres en de andere bandleden bedankten het publiek, wuifden en liepen weg.

‘Later komt alles goed,’ hield zijn moeder hem voor als hij weer eens thuiskwam met een gezicht waarvan kennelijk het nodige viel af te lezen. Al had hij nooit iets over Ties gezegd, zijn moeder vermoedde dat hij ‘gepest’ werd. Dat was per slot van rekening ook op de basisschool gebeurd. ‘Gepest’, dat woord had ze gebruikt. Een krachteloos, bijna kinderachtig woord voor datgene waar hij met regelmaat aan was overgeleverd. Later. Later zou hij met zijn ‘superieure hersens’ iedereen uitlachen, zei ze. Maar voor Jesper bestond er geen later. Voor hem was er alleen die verschrikkelijke gevangenis van het nu, waarin Ties en zijn bullebakken zijn bestaan bepaalden, tot en met de angstdromen die hem ’s nachts ruw uit zijn slaap wekten.

Jesper staarde in een van de podiumspots. Ergens moest er een ander leven zijn om door hem geleefd te kunnen worden, ergens ver weg, desnoods aan het andere eind van de wereld. Niemand iets zeggen, vanavond een koffer inpakken, geld meenemen, in een vliegtuig stappen en verdwijnen, voor altijd. Ergens landen, honderdduizend kilometer hiervandaan, uitstappen in het plaatsje Nergens. Een supermarkt binnenstappen, een baantje als vakkenvuller, slapen in een jeugdhotel. Een ander leven, een herkansing... Maar hij kon gewoon niet geloven dat het zo simpel kon zijn.

Zijn gedachten werden afgebroken doordat de rector op het podium verscheen. Voor de gelegenheid droeg hij een net pak met een stropdas. Hij tikte even tegen de microfoon en zei, te hard: ‘Jongelui.’ Het woord galmde over hun hoofden de donkere aula in.

Het stemmenkabaal verloor aan kracht, rondom Jesper werd het laatste opgewonden gefluister met enkele krachttermen het zwijgen opgelegd. In het rode licht van de spots zag Jesper de rector glimmen van trots. Hij begon een verhaal over twintig jaar Christoffel Lyceum, dat algauw vervaagde tot een soort achtergrondgeruis, doordat veel leerlingen het blijkbaar oninteressant vonden en weer met elkaar aan het praten sloegen. ‘Sweet Sin!’ riep iemand. Anderen namen de kreet over, en het werd een spreekkoor dat de speech van de rector volkomen onverstaanbaar maakte. Glimlachend gaf hij zich gewonnen.

‘Sweet Sin, Sweet Sin!’ Uit honderden kelen zweefde de naam van de band als een rollende donder naar het podium. De rector klapte even mee op het ritme van de woorden, riep: ‘Oké!’, stak zijn hand op en verdween achter het gordijn.

Eindelijk doofden de spots. Een paar seconden was alles gehuld in diepe duisternis en hing er een drukkende stilte, alsof iedereen zijn adem inhield. Toen explodeerde het podium. Hard, wit licht spatte de zaal in, tegelijk met de oorverdovende beginakkoorden van de laatste single, ‘Heaven is Closed Forever’. Gelijktijdig, vanuit twee hoeken, golfden dikke rookwolken in de richting van het publiek. Na een tiental seconden daar sprong opeens iemand uit naar voren. Donny Demon!

Alles was zwart aan hem, van zijn boots tot en met het piekhaar dat als een stralenkrans zijn hoofd omgaf. Ruw trok hij de microfoonstandaard naar zich toe. Vanaf het eerste woord dat hij zong, brulde de zaal met hem mee. Het was oorverdovend. Honderden opgestoken vuisten pompten mee op het ritme van de muziek. Hoezeer de gierende metalrock Jesper eerst ook afschrok, na enkele minuten voelde hij hoe het spektakel, maar bovenal de allesoverheersende aanwezigheid van Donny Demon, hem in een ruwe trance trok. Er was geen ontkomen aan. Het was alsof hij in een rubberbootje zat op een woeste zee, machteloos en stuurloos, waarbij de snoeiharde muziek als een striemende hagelbui op hem neerdaalde. Dichterbij, hij moest dichterbij zien te komen!

Hij verliet zijn schuilplaats bij de pilaar en wist zich enkele meters naar voren te dringen, zijn ogen strak op het podium gericht. Donny deed zijn jack uit. De meiden gilden. Donny greep in zijn kruis, schokte met zijn heupen. De jongens gilden.

Jesper stond ingeklemd tussen een groepje dansende vijfdeklassers. Hij werd gemangeld alsof hij midden in een rugbywedstrijd terechtgekomen was, maar het deerde hem niet. Hij staarde naar Donny Demon. De zanger was een geestverschijning, een luguber personage uit een horrorfilm. Iedereen was in zijn ban, zelfs Ties en zijn handlangers. Jesper kon ze zien staan, links vooraan, vlak naast een van de veiligheidsagenten; ze staarden naar Donny alsof hij het laatste was wat ze in hun leven zouden zien en sloegen met hun vuisten op het podium, op het ritme van de beukende drums. Donny Demon schreeuwde het begin van het refrein in zijn microfoon, waarna hij die op de stampende zaal richtte. De rest van het refrein werd brullend aangevuld.

Zo zijn, dacht Jesper. Zo machtig. Hij vroeg zich af wat had bepaald dat híj was wie hij was, en dat die jongen daar, die dansende en zingende duivel, de hoofdprijs had gewonnen. Waar was het voor Donny Demon begonnen? Er was een tijd geweest dat hij hier op school had rondgelopen.

Wie was hij toen geweest? Hóé was hij toen geweest? Een Ties, een Tim, een Joris? Of een van de anderen, degenen die bang waren of meeliepen met de grote jongens? Of misschien was hij eens als Jesper geweest: geboren en gebruikt als pispaal, een verzetje voor sadistische treiteraars. En terwijl Donny met wilde armgebaren het publiek opzweepte om luider mee te zingen, probeerde Jesper in hem een jongen te zien die zijn eigen Ties Luyendijk had gekend, een jongen net zo bang en machteloos als hij. Ergens, onderweg naar nu was de verandering begonnen in de superheld die daar stond. De woorden van de schoolcounselor schoten hem te binnen. Zij had hem, toen hij een halfjaar in de brugklas zat, eens uitgenodigd voor een gesprek. Wie de counselor op de hoogte had gebracht en waarvan precies, wist Jesper niet. ‘We zijn vooral zoals anderen ons zien, Jesper,’ had ze gezegd. Het had wat geïrriteerd geklonken. Wat ze bedoelde was: als hij zichzelf met ‘hun’ ogen zou blijven zien, als slachtoffer dus, dan zou die situatie blijven voortbestaan. Hij moest leren zich wat ‘weerbaarder’ op te stellen. Wat ze niet uitsprak, maar wat duidelijk van haar gezicht viel af te lezen, was: je bent een watje, je moet van je af bijten. Iets terugdoen, een klap uitdelen, dat was wat ze bedoelde. Waarschijnlijk stond dat in een van de vele boeken die elkaar achter haar in de metalen kast in evenwicht hielden. Een waardelozer advies was nauwelijks te verzinnen, wist Jesper. Een klap uitdelen! Als hij dat deed, zou hij de poorten van de hel openen. Hij zou onderworpen worden aan folteringen die zijn ergste fantasieën overtroffen.

En toch... Je bent hoe anderen je zien. Jesper keek naar Donny Demon en werd ineens overspoeld door de waarheid van die woorden. Donny Demon had een afschrikwekkend bleek gezicht met zwaar opgemaakte ogen en zwarte lippen, droeg een zwartleren broek, een mouwloos t-shirt met daarop in bloedrode letters god hates you, een brede metalen armband en zilveren ringen om al zijn vingers. Voor zijn onderlijf bungelde een zwarte gitaar met rode vlammen op de klankkast. Donny Demon zag eruit als de zoon van de duivel. Hij wás de zoon van de duivel.

Op dat moment was het idee Jespers hoofd binnengedrongen met de kracht van een kogel: hij hoefde niet naar het andere eind van de wereld te vliegen om een nieuw leven te zoeken.

Hij kon ook naar een andere school gaan. Niemand zou hem kennen, niemand zou hem hérkennen. Hij kon zich gaan kleden als Donny Demon, kijken en lopen als Donny Demon. Hij had toch vijf jaar op de jeugdtheaterschool gezeten? Zijn leraren daar hadden hem toch meer dan eens verteld dat hij talent had voor acteren? En zijn geheime droom was toch om ooit zo’n groot acteur te worden als Al Pacino? Nou, hier was hij dan: de eerste grote rol van zijn leven. Nee, groter dan dat: een rol die in de plááts van zijn leven kwam....

Jesper staarde naar Donny Demon en liet zich overrompelen door zijn gedachten, tot er in zijn hoofd geen plaats meer was voor iets anders. Het idee roerde zich, het stond op, rekte zich uit en toonde zich in zijn volle omvang, als een kolossale beer die was ontwaakt uit zijn winterslaap. Op het podium vervaagde Donny Demon voor zijn ogen, en ineens zag Jesper zichzelf daar staan. Het beeld was zo intens en zo scherp dat het op een herinnering leek, een oprisping van zijn geheugen, iets wat al gebeurd was. Jespers hart begon zwaar te bonzen. Het kón, wist hij, hij moest alleen ergens de moed zien te vinden om het te doen.

Zijn laatste aarzeling werd uiteindelijk door Donny Demon zelf uit de weg geruimd.

Nadat het laatste applaus was weggeëbd, bleef Donny achter de microfoon staan. In het rode licht zag Jesper hoe de damp van zijn ontblote armen en zijn hoofd af sloeg en vervolgens opsteeg, alsof Donny’s aura de oververhitting van zijn lijf niet langer aankon en langzaam oploste.

De rector verscheen ook weer op het toneel, en stelde zich naast Donny op. ‘En dan nu een extra verrassing,’ zei hij, terwijl hij zijn hand op Donny’s schouder legde. ‘Zeg het maar, Donny.’

Donny grijnsde, wachtte een paar tellen om de spanning op te voeren. ‘School sucks, dat weten we natuurlijk allemaal.’ Gejuich steeg op. ‘Maar school moet, dat weten we ook allemaal. Ik wou alleen even zeggen dat jullie lucky bastards zijn dat je elke dag naar het Christoffel moet en niet naar een andere gevangenis.’ De zaal begon te joelen, Donny knikte instemmend, de rector glimlachte breed.

‘En daarom,’ riep Donny, ‘verloot ik deze beauty onder jullie bastards.’ Hij stak zijn gitaar omhoog.

Geschreeuw, kreten, Donny’s naam werd gescandeerd.

De rector nam het woord weer. Hij vertelde dat de school 1134 leerlingen telde. Het enige wat Donny hoefde te doen was een getal noemen tussen 0 en 1135, en de winnaar mocht, mits in de aula aanwezig en in het bezit van een geldige schoolpas, de gitaar in ontvangst komen nemen.

Donny had zich naar de microfoon gebogen en ‘437’ gezegd. Meteen, zonder nadenken. Alsof iemand het hem had ingefluisterd.

‘Wie heeft nummer 437 op zijn schoolpas staan?’ vroeg de rector. Zijn toegeknepen ogen snelden over de menigte. Hoofden draaiden spiedend rond.

In dezelfde seconde dat het tot hem doordrong, kon Jesper eerst niet geloven dat het zíjn nummer was. Zijn hand tastte naar zijn achterzak en trok het geplastificeerde kaartje tevoorschijn. Ja, toch. Aarzelend stak hij zijn hand in de lucht. Alle hoofden draaiden zijn kant op. Terwijl hij zich naar voren wurmde, voelde hij de jaloerse blikken overal op zijn gezichtshuid prikken, maar het deerde hem niet. Niets kon hem nu deren.

Op het podium kreeg hij een hand van de rector, toen van Donny. Jesper moest met zijn linkerhand de hals van de gitaar vasthouden, Donny legde zijn rechter op de klankkast, vlijde een arm om Jespers middel en grijnsde naar de flitsende cameraatjes vooraan. Plots voelde Jesper hoe Donny’s vingers in zijn huid drukten. Hij keek opzij. Een vleug scherpzoet zweet drong zijn neus binnen. Donny Demon keek hem recht in de ogen. ‘Pas goed op mijn baby, wil je?’ zei hij met een brede lach.

Een halfuur later zat hij achter in zijn moeders auto, op weg naar huis. Bang dat Ties, Joris en Tim de gitaar in elkaar zouden stampen, had hij zijn fiets laten staan en zijn moeder gebeld.

Terwijl hij de lichten van de lantaarnpalen langs zag flitsen, kwam het even in hem op dat het natuurlijk stom toeval kon zijn geweest dat Donny juist zíjn nummer had genoemd. Maar die gedachte vervluchtigde algauw, als rook in de wind. Nee, het was glashelder: het leven had hem vanavond op zijn schouder getikt. De gitaar had hij gewonnen als een aanmoediging om datgene te doen wat hij daarstraks, starend naar Donny Demon, had gevoeld en gewild: opnieuw beginnen met zijn leven. Iemand worden als Donny Demon.

==

Jesper hoorde de derde en de achtste trede vertrouwd onder zijn voeten kraken toen hij naar beneden liep.

Het was doodstil in huis. Zijn moeder was weer een paar dagen weg, kleding inkopen in Duitsland; vrijdag zou ze terugkomen. Pa was al voor dag en dauw naar zijn werk vertrokken.

Hij pakte de margarine, kaas en melk uit de ijskast, smeerde twee boterhammen en werkte die staand naar binnen. Terwijl zijn hand naar de melk reikte, keek hij op zijn horloge. Hij moest opschieten. Over een halfuur moest hij naar school en het duurde zeker een kwartier voor hij zich naar behoren had opgemaakt. De spiegel wachtte.

==

‘Jullie zullen misschien al wel gehoord hebben dat we een nieuwe rector hebben,’ zei Van Liesheuk. ‘Meneer Terlouw.’

In de klas klonken wat misprijzende geluiden en spottende lachjes. Jesper vroeg zich af of dat een reactie was op de naam van de vorige rector, of commentaar op de nieuwe.

‘Ja, ik hoor jullie denken, maar...’ De mentor zette zijn ellebogen op de lessenaar, liet zijn kin op zijn gevouwen handen rusten en keek hen ernstig aan. ‘Ik ben bang dat er hier het een en ander gaat veranderen. Jullie zullen je moeten aanpassen aan een compleet nieuwe’- hij zocht even naar het juiste woord – ‘aanpak. We hebben gisteren een eerste vergadering gehad en het is wel duidelijk dat bepaalde zaken absoluut niet meer worden getolereerd.’ Hij stond op en stapte achter zijn lessenaar vandaan. ‘Geen pesterijen meer.’

Jesper keek tersluiks opzij, naar Dollar en zijn vrienden. Ze keken onverstoorbaar voor zich uit.

‘En geen vechtpartijen. Zelfs een áánzet tot fysiek geweld zal worden aangepakt.’

‘Heeft die Terlouw soms overal camera’s laten ophangen om dat te controleren?’ informeerde een meisje met oranje lokken in haar kastanjebruine haar.

Van Liesheuk ging er niet op in. ‘En geen grof taalgebruik meer. Anders volgen er sancties. Desnoods worden jullie ouders erbij gehaald.’

‘Valt “vuile kankerhoer” ook onder grof taalgebruik, meneer?’ Een van de trainingspak-met-ijsmuts-Marokkanen – Mounir, meende Jesper zich te herinneren – zat, wijdbeens en onderuitgezakt, de mentor vals aan te grijnzen. Nadat het gegrinnik om zijn opmerking was verstomd, toonde Van Liesheuk hem bij wijze van antwoord een vermoeid glimlachje, waarna hij zich weer tot de klas richtte: ‘En geen mutsen, petten of caps meer in de klas. Net zomin als gsm’s die aanstaan.’

‘En drugs en messen, meneer?’ Mounir weer.

De joker van de klas, dacht Jesper. Hier en daar werd gelachen, maar van Mounirs gezicht viel niets af te lezen.

‘Die vraag hoef ik niet te beantwoorden, lijkt me,’ antwoordde Van Liesheuk.

De woorden ‘drugs en messen’ echoden in Jespers hoofd.

‘Tering,’ zei Mounir.

‘Ja, tering. Maar vanaf vandaag gaat het zo en niet anders.’ Van Liesheuk hield een stapeltje A4’tjes omhoog. ‘Alle nieuwe regels staan keurig uitgelegd in deze brief die jullie aan je ouders of verzorgers moeten overhandigen. Niet vergeten, anders valt het nogal koud op hun dak als ze er op de ouderavond van op de hoogte worden gesteld.’

‘Meneer, u hebt de vraag van Sylvana nog niet beantwoord,’ zei Dollar. ‘Wie gaat controleren of al die rukregels worden nageleefd?’

‘Bedoel je misschien regels? Het antwoord is: wij, de docenten.’

‘U dus ook? U geeft ons gewoon aan?’

‘Ja.’

Dollar grijnsde. ‘U durft.’

Gelach. Van Liesheuk grijnsde terug.

Op dat moment zwaaide de deur van het lokaal open. Er kwam een meisje binnen, met haastige stappen. Ze lachte verontschuldigend naar de mentor. ‘Sorry meneer, verslapen,’ zei ze hijgend.

Er klonk gegrinnik.

Van Liesheuk schudde zijn hoofd. ‘En gisteren? Dit is de twééde schooldag, Donna. Heb je gisteren misschien de hele dag verslapen?’ Het laatste woord klonk sarcastisch.

‘Gisteren was ik nog op vakantie,’ antwoordde het meisje droogjes.

‘Op het kerkhof zeker,’ zei Dollar.

Jesper bekeek haar eens goed en voelde iets van opluchting. Hij was niet langer alleen. Haar haar, zo zwart dat het blauwachtig glansde, hing zwaar langs haar bleke gezicht. Ze had wenkbrauwen als gekantelde zwarte halvemanen en droeg een hondenriem met metalen punten om haar hals. Maar het meest bijzondere was het hangende ooglid dat haar linkeroog voor de helft bedekte.

‘Kruip terug onder je steen, Sidney,’ beet ze terug.

Sidney. Iets zei Jesper dat Dollar het niet leuk vond om zo genoemd te worden.

Sidney deed alsof hij in de lach schoot. ‘Is dat geen grof taalgebruik, meneer?’

Van Liesheuk trok een geïrriteerd gezicht en zei: ‘Ga zitten, Donna.’

Ze koos voor een plaats naast een van de zwijgzame Aziatische jongens in het midden. Vlak voordat ze ging zitten, zag Jesper dat ze even naar hem keek. Een van haar halvemanen ging een stukje omhoog. Toen draaide ze haar hoofd om.

‘Kortom,’ ging Van Liesheuk verder, ‘alle docenten hebben hun medewerking toegezegd om...’ Hij stopte weer en leek zijn woorden even te proeven. ‘... om op het Jan van Helser weer een prettig werkklimaat te creëren. Nog vragen?’

Er viel een stilte, die Van Liesheuk na enkele seconden aangreep om van onderwerp te veranderen. ‘Goed dan. Nou, jongens, daar gaan we dan. Wiskunde!’

Een klein halfuur later ging de bel. Stoelpoten schraapten over de vloer, tassen werden in hoog tempo ingepakt. Het volgende uur hadden ze Engels, één verdieping hoger. Jesper liep tussen de tafels door naar voren, maar zijn weg werd ineens versperd door Sylvester, die was opgestaan en naast zijn tafeltje stond en zijn spullen inpakte. Sylvester had het postuur van een volwassen, dikke man. Sidney, aan de andere kant van de doorgang, ging nu ook staan. Jesper wilde om de tafeltjes heen lopen, maar stuitte op het derde lid van het Surinaamse groepje. Hij was ingesloten.

Sidney deed twee stappen in zijn richting, torende ineens een kop boven hem uit en keek letterlijk op hem neer. Ook de andere twee staarden hem aan.

‘Hé nieuwe, ben jij soms familie van die spookslet?’ Met een korte ruk van zijn hoofd wees Sidney over zijn schouder, waar Donna bezig was haar tas in te pakken terwijl ze lachend in gesprek was met haar buurjongen.

‘Hé Dollar, geen grof taalgebruik meer, weet je nog?’ Sylvester grijnslachte.

‘Je hebt gelijk, Syl,’ zei Sidney. Hij keek Jesper weer aan. ‘Sorry, nieuwe. Wat ik bedoel is: wij hebben het niet zo op spoken, weet je. Spoken zijn creeps, en wij houden niet van creeps. Als ik jou was, zou ik daar maar rekening mee houden. Ga maar een blokje om als je ons ziet, je weet nooit waar het goed voor is.’

‘Dat heb je netjes gezegd, Dollar,’ zei de derde. Stanley, diepte Jesper uit zijn geheugen op, hij heet Stanley. Sidney alias Dollar, Sylvester en Stanley.

‘Goed onthouden, bleke.’ Sylvester sloeg Jesper op zijn schouder, liet zijn vlezige hand daar even liggen en begon toen te knijpen. Jesper voelde hoe de vingers zich tussen zijn botten groeven. Klam zweet stond tintelend op zijn voorhoofd. Hij hapte onmerkbaar naar adem.

‘Wat zit je haar leuk, Jessie, zeker geföhnd vanochtend? Zou hij zijn schaamhaar ook zo mooi gekamd hebben, jongens? Zullen we even kijken? Goed idee, Ties, fantastisch idee zelfs.’

Sidney gaf hem een knipoog. Sylvester liet glimlachend los. De jongens draaiden zich om en liepen het lokaal uit.

Ja, hij zou het onthouden.

==

In de kantine was het een enorme drukte. Jesper zocht in zijn rugtas naar het zakje met de boterhammen met kaas dat hij er vanmorgen in had gestopt. Toen hij het naar boven haalde, zag hij dat het was geplet door zijn boeken. Naast de ingang met de dubbele deuren was een buffet waar je soep, broodjes, fruit en stukken pizza kon kopen, maar er stond een dusdanig lange rij dat zijn trek verdween bij de gedachte hoe lang hij zou moeten wachten voor hij aan de beurt was.

Hij scheurde het zakje open en at de boterhammen op. Terwijl hij zijn maag warmde met het bekertje instantsoep dat hij uit de automaat had gehaald, liet hij zijn ogen door de ruimte dwalen.

De kantine zag eruit alsof hij pasgeleden was opgeknapt. Geschilderd in felle kleuren, heel wat mooier dan de grauwe gangen en de lokalen, en met meubilair dat er nieuw uitzag. Er stonden twee pingpongtafels en een voetbalspel, er hingen dartborden en in een hoek stonden ronde tafels waaraan jongens zaten te kaarten. Aan de wanden hingen werkstukken en tekeningen van leerlingen.

Toen hij zijn blik erlangs liet gaan, zag hij iets wat er niet bij leek te passen, iets wat van een afstand op een foto leek. Hij liep erheen. Het was inderdaad een foto. Vier in het zwart geklede jongens zaten op de trap voor de hoofdingang. Van twee van hen waren de ontblote armen versierd met bizarre doodskoppen en letters afkomstig uit een onleesbare, duistere taal. Ze poseerden zoals een popgroep dat zou doen: met een onverschillige blik naar de camera, of naar iets wat zich verderop, buiten het blikveld van de fotograaf, afspeelde.

De jongen rechts had de meeste tatoeages. Hij was overduidelijk de leider. Behalve dat hij iets uitstraalde dat daar onmiskenbaar op duidde, zag hij eruit zoals alleen de aanvoerder van een popgroep dat zou durven: als Donny Demon. Zijn bomberjack, haardracht en make-up waren hetzelfde. Het enige wat echt anders was, was de vorm van zijn gezicht. Het was smaller dan dat van Donny Demon, met fijnere trekken.

‘De Sweet Black Angels.’

Jesper draaide zich om. Tegenover hem stond het meisje uit zijn klas, Donna. In haar ene hand had ze een stuk pizza, de andere stak ze uit naar Jesper. ‘Ik ben Donna,’ zei ze.

Hij pakte de hand. ‘Jesper.’

Ze knikte. ‘Welkom op Hell College. Ook lid van de familie, zie ik.’

Jesper knikte terug. Ze waren even stil. Jesper gebaarde naar de foto. ‘Wie zijn de Sweet...’ Hij trok een vragend gezicht.

‘Sweet Black Angels,’ herhaalde Donna. Ze kneep haar goede oog samen tot dezelfde afmeting als het andere. ‘Jij bent niet van hier, zeker?’

‘Nee.’

‘Dat kan ook niet anders. Iemand die niet weet wie de Sweet Black Angels zijn, komt uit een ander deel van het land.’ Er verscheen een glimlachje op haar gezicht. ‘Of weet niks van metal, natuurlijk.’

Jesper keek van haar weg, wees naar de leider van de band. ‘Donny Demon,’ zei hij.

‘Nee, Stef Dagelet,’ zei Donna. ‘De grootste fan van Donny op deze planeet. Hij is zelf misschien nog wel beter, als je het mij vraagt. De Sweet Black Angels gaan het helemaal maken. Ze zijn al beter dan Legion of the Damned of Black Roses. Stef is een eigen stijl aan het ontwikkelen. Ze worden beroemd, let op mijn woorden.’

Jesper voelde een het-zal-wel-glimlach opkomen, maar zag aan Donna’s gezicht dat ze het meende. ‘Goh,’ zei hij. ‘En waarom hangen ze hier?’

‘Omdat ze het beste zijn wat deze school ooit heeft voortgebracht. Ze verdienen een plaatsje aan de muur, vond ik. Meer in ieder geval dan al die halfbakken tekeningen.’

‘Heb jíj die foto hier opgehangen?’ vroeg Jesper.

‘Niet alleen opgehangen, ook gemaakt.’ Donna nam een hap van haar pizza en at haar mond snel leeg. ‘Maar goed, wat ik wou zeggen... Ik zag je vanmorgen vanuit een ooghoek een praatje maken met de drie S’en. Je moet je niet laten inpakken, hoor. En als ze gaan dreigen: wij zijn er ook nog.’

‘Wij?’

‘Wij, metalheads.’

Jesper knikte. ‘Zou ik bang voor ze moeten zijn dan?’ vroeg hij.

‘Vorige maand was er nog een behoorlijke vechtpartij in de stad, na afloop van het Fields of Rock-metalfestival,’ zei Donna. ‘Maar dat weet je ongetwijfeld, jij was ook bij Fields of Rock, neem ik aan.’ Met haar anderhalve oog keek ze hem nauwlettend aan, waarna er een voorzichtig glimlachje op haar gezicht verscheen. ‘Toch?’

Jesper concludeerde dat Fields of Rock het belangrijkste muziekfestival ter wereld moest zijn en voelde dat hij kleurde. ‘Uiteraard,’ antwoordde hij.

‘De S’en en wij houden allemaal van zwart,’ ging ze verder, ‘maar daarmee houdt de vergelijking op. We zijn gezworen vijanden.’

‘Sinds wanneer?’

Donna dacht even na en trok haar schouders op. ‘Sinds de oerknal ongeveer.’

‘Waarom?’

‘Waarom...? Sommige dingen zijn gewoon zo. Daarvan vraag je je niet af waarom ze zo zijn. Waarom is het ’s nachts donker?’

Al was het onzin, in Jespers oren klonk het antwoord als afdoende.

Zwijgend keek Donna weer naar de foto. Toen ze zag dat Jesper naar haar keek, sloeg ze haar ogen neer, stak het laatste stukje pizza in haar mond en wapperde met haar vingers. ‘Ik zie je.’ Ze draaide zich om en liep de kantine in.

Jesper volgde haar met zijn blik. Bij een tafel in de buurt van het buffet kwam ze tot stilstand.

De jongen op wiens schoot ze ging zitten en die ze vervolgens vol op de mond kuste, was de jongen van de foto, de leider van de band die op Donny Demon wilde lijken. Jesper wist zijn naam nog: Stef Dagelet.

4

‘Het is simpel. Wie zijn scheikundeboek niet bij zich heeft, hoeft het lokaal niet te betreden. Hem of haar noteer ik als afwezig. Vervolgens mag je zelf je absentie gaan verklaren bij de coördinator, mevrouw Philip.’ Meneer Barends richtte zijn blik op Donna en ontblootte al zijn tanden.

Net als vorig jaar, dacht Donna. Precies dezelfde woorden, dezelfde grijns.

‘En voor het vergeten van schriften of schrijfgerei geldt: één uur nablijven.’

‘Kun jij eigenlijk karate, Kah?’ vroeg Donna fluisterend aan haar buurman.

Kah trok een mondhoek op. ‘Nee.’

‘Jammer. Anders had je Barends een keer voor me te grazen kunnen nemen. ’s Avonds, als hij zichzelf uitlaat.’

‘Zichzelf?’

‘Ja, om de schimmel uit zijn kop en zijn kleren te laten waaien.’

Kah schoot in de lach en Donna en hij werden onmiddellijk op een boze blik van meneer Barends getrakteerd. Demonstratief maakte Donna een ritsbeweging over haar mond, sloeg haar ogen neer en sloot zich af voor het openingswoord van de scheikundeleraar.

De tweede dag op school, en ze had nu al zin in vakantie. Een record, voor zover ze zich kon herinneren. Verveeld keek ze rond. Ze was niet de enige die nauwelijks haar hoofd erbij kon houden. De landerigheid hing als een soort onzichtbare mist in de klas. Sidney, Stanley en Sylvester zaten ongeïnteresseerd onderuitgezakt, maar deden hun best zo minachtend mogelijk te kijken toen hun blikken de hare kruisten. Verderop zaten Mounir en Khalid en hun vrienden, in hun eeuwige trainingspakken, maar sinds vandaag keurig zonder mutsen op. Het was de eerste keer dat ze hen blootshoofds zag. Donna draaide zich een kwartslag op haar stoel en keek naar Jesper. Hij had bijzondere ogen. Groot, met mooie, diepblauwe irissen, als het water van de Middellandse Zee waarin ze drie jaar geleden gezwommen had toen ze daar was met haar moeder. Die ogen vormden een eigenaardige combinatie met de zwarte potloodstreepjes waarmee hij ze had omlijnd, en ook met zijn springerige zwarte haar dat glom van de gel en het omgekeerde kruisje dat aan zijn oor bungelde.

Jesper keek wat onzeker terug en glimlachte naar haar.

‘Juffrouw Mulder, wilt u zich éven omdraaien, ja? Zoals u erbij zit, heb ik het gevoel dat ik hier sta voor Jan met de welbekende korte achternaam.’

Donna’s lippen gingen al van elkaar om de voorzet die meneer Barends haar had gegeven genadeloos in te koppen, maar ze wist zich op tijd in te houden. Eruit gestuurd worden voordat de lessen goed en wel begonnen waren, leek zelfs haar geen goed idee.

==

In de pauze trof ze Stef in de kantine. Hij was met Colin in een druk gesprek gewikkeld, luid lachend en met hun hoofden naar elkaar toe gebogen, alsof ze gek op elkaar waren. Het zou wel over de band gaan. Het ging altíjd over de band.

Donna omarmde hem van achteren.

‘Don,’ zei Stef, zonder zijn hoofd te draaien.

Hij kwam overeind, Donna drukte een kus op zijn lippen. ‘Mijn duiveltje.’

Colin trok zijn ik-ben-al-weg-grijns. ‘Ik ga nog een bekertje koffie scoren, denk ik.’ Hij stond op en verdween in de richting van het buffet.

Donna ging op tafel zitten en zette haar voet op de stoel tussen Stefs benen. ‘Waar moeten jullie vanavond spelen?’

‘In de Lantaarn.’

‘Leuk. Goeie tent.’

Stef knikte, keek haar kort aan en verlegde toen even zijn blik naar een voorbijganger.

‘Is er iets?’ vroeg Donna.

‘Nee. Wat zou er moeten zijn?’

‘Ben je niet blij me te zien?’

Stef trok zijn scheve lach en keek haar dromerig aan.

Donna schoof van de tafel en liet zich op zijn schoot zakken. Ze legde haar handen in zijn hals en streelde met beide duimen zijn wangen. ‘Zal ik vanmiddag naar je toe komen?

Stef schudde zijn hoofd. ‘Home is hell.’ Zijn vaste antwoord. Donna was nog nooit bij hem thuis geweest.

’Zal ik dan op je wachten vanavond?’

‘Neuhh... Het zal wel laat worden, Don. Als wij alles hebben opgeruimd, horen mooie meisjes als jij allang in bed te liggen.’ Hij glimlachte vergoelijkend.

‘Hoor wie het zegt,’ zei Donna lachend. ‘Zo direct ga je nog beweren dat ik elke avond braaf mijn huiswerk moet maken zodat ik niet blijf zitten.’

‘Precies,’ zei Stef. ‘Zittenblijven is minder leuk dan het lijkt, ik weet er alles van.’ Door de manier waarop hij het zei, leek hij het tegendeel te bedoelen.

Glimlachend fronste Donna haar wenkbrauwen en zocht zijn ogen, die bijna onzichtbaar waren door de slordig aangebrachte zwarte vlekken rond zijn oogkassen, van waaruit twee sliertjes waren afgedaald naar zijn wangen, als de sporen van zwarte tranen. Waarom deed hij nou zo afwezig? Een ogenblik dacht ze aan het ergste: dat er iets was gebeurd tijdens de zomervakantie. Andere meisjes... Donna voelde een doffe tinteling rond haar hart, maar durfde er niet naar te vragen, ook niet met een grapje. Aan jaloezie deden ze niet. Dat was iets voor de S’en, die hun vriendinnetjes als een soort huisdier zagen, of voor mutsen met posters van Britney Spears op hun slaapkamer. Niet voor metalheads. Donna zette haar mond weer op die van Stef en zoende zijn onderlip. ‘Vind je me mooi?’ vroeg ze.

Wonderful.’

Ga je morgen naar school?’

‘Morgen heb ik waarschijnlijk diarree of zoiets.’ Op Stefs gezicht brak eindelijk een lach door. Hij vlijde zijn hoofd in Donna’s hals en kuste haar kaak. ‘Vrijdagavond, na de repetitie, oké?’ fluisterde hij. ‘Om een uur of tien. Dan is de garage voor ons.’

Donna’s hart maakte een roffel. ‘I’ll be there, devil,’ hoorde ze zichzelf zeggen.

De bel ging. Wie zat, kwam moeizaam overeind; wie stond, kwam langzaam in beweging.

Met hun armen om elkaars middel geslagen, zigzagden Donna en Stef tussen de tafeltjes door naar het trappenhuis.

‘Ik moet hierin, Don.’ Stef liep de klapdeuren naar de eerste verdieping door.

Donna, die zelf naar de tweede moest, weigerde los te laten en liet zich giechelend meevoeren.

Voor lokaal 107 kwam Stef tot stilstand. De deur stond al open. Schreeuwende brugklassers passeerden hen aan twee kanten. ‘Waar moet jij naartoe?’ vroeg Stef.

‘Twee-nog-wat,’ antwoordde Donna.

‘Als je hier blijft staan, kom je te laat.’

‘Dat moet ook. Ik heb mijn bijnaam hoog te houden.’

Stef grinnikte.

‘Stef Dagelet, we gaan beginnen. Kom binnen. Nú graag.’ In de deuropening was meneer Swierts van Engels verschenen.

‘Ik kom.’

‘Nú, Stef.’ Swierts keek hem aan met grote ogen en getuite lippen. In combinatie met zijn lange, scherpe neus leek hij zo op een roofvogel.

‘Oké, mevrouw Te Laat, deze jongen gaat.’ Stef maakte zich los van Donna. Op dat moment klonken uit de zak van zijn jack de eerste akkoorden van zijn favoriete metalnummer.

‘Verdomme.’ Stef trok zijn gsm tevoorschijn en drukte die aan zijn oor.

‘Probeer het de volgende les nog maar eens, Stef.’ Meneer Swierts trok gedecideerd de deur voor zijn neus dicht.

Stef luisterde een paar tellen. Donna zag dat hij zijn wenkbrauwen fronste en dat ze naadloos overgingen in de donkere vlekken rond zijn ogen.

‘Wat is er?’ vroeg Donna.

Stef drukte de beller weg en keek haar aan. ‘De nieuwe rector, die Terlouw, is met Rudie bezig de kluisjes te controleren.’

Ze zwegen even. Stef staarde de lege gang in. ‘En hij is begonnen met dat van mij. Wat toevallig nou.’

Donna verbrak de stilte met een kort lachje. ‘Is dat zo erg dan?’ vroeg ze.

Hij wierp haar een blik toe alsof ze een zeldzaam domme vraag had gesteld. ‘Nogal, ja.’

5

Zwarte broek, een blauwe, glimmende blouse, een halsketting van goud en edelstenen en daarboven een perfect opgemaakt gezicht. Het was pas kwart over zeven ’s ochtends, ze zaten aan het ontbijt, maar zijn moeder zag eruit alsof ze naar een of ander chic feest moest. Er schoot Jesper een opmerking te binnen die zijn vader ooit had gemaakt: ‘Ik viel op je moeders kleding.’ Hij had dat destijds als een grapje beschouwd, maar soms bedacht hij dat het best eens waar kon zijn.

Zoals wel vaker had haar zonnige ochtendhumeur ook nu op Jesper een verlammende uitwerking. Ze vertelde honderduit over haar geslaagde zakenreisje naar Duitsland, de beurzen die ze tussendoor had bezocht en de drukte op de zaak, een goedlopende kledingwinkel waarvan zij mede-eigenares was.

Tegen de tijd dat ze was uitgepraat, wist Jesper niet meer wat hij terug had willen zeggen.

Sinds zijn zus Anouk in Utrecht studeerde en daar op kamers woonde, was hij het doelwit geworden van zijn moeders dagelijkse verhalenbombardement. Zijn vader zat ook wel aan tafel, maar tegelijkertijd ook weer niet: hij verschool zich achter het sportkatern van de krant en bleef daar zitten – onzichtbaar en onbereikbaar.

Maar Jesper kon het verdragen. Zijn vader kon nog wel eens kortaf en nukkig zijn, maar zijn moeder wist hem met haar eeuwige opgewektheid op een of andere manier altijd het idee te geven dat het leven best leuk was, ook als je je klote voelde. Hoewel Jesper haar soms vermoeiend vond, was hij tot de conclusie gekomen dat ze een moeder was die je zou nemen als je er een mocht kiezen.

‘O gut, nou zou ik dat toch bijna vergeten!’

Jesper zag dat ze opstond en naar achteren liep, naar de woonkamer, waar ze naast de bank neerknielde en begon te zoeken in de glanzende tasjes die ze uit Duitsland had meegebracht.

Ze keerde terug met een pakje en overhandigde dat aan Jesper. ‘Hier. Cadeautje.’

Jesper begon het papier los te scheuren, waarbij hij beurtelings naar zijn handen en zijn moeders gezicht keek. Haar glunderende glimlach kondigde aan dat hij het waarschijnlijk mooi zou vinden.

Het was een armband. Een brede, zilverkleurige, waarin in reliëf een op hol geslagen stier te zien was. Jesper draaide de armband rond tussen zijn vingers. De bloedrode steentjes waarmee de rand was afgezet, vingen het licht van de plafondspot en hielden het vast, waardoor ze leken te gloeien als vurige kooltjes. ‘Wauw, mam, hij is heftig!’ zei hij. ‘Dank je wel!’

Zijn moeder nam de armband van hem over en schoof hem om zijn pols. ‘Hij zit wat ruim. Pas maar op dat je nergens achter blijft haken.’

‘Geeft niet, mam,’ zei Jesper, terwijl hij met een vingertop de stier bevoelde.

Zijn moeder glimlachte tevreden en zei met een halfgeslaagde horrorstem: ‘Van echt Duits Metal, gefabriceerd door der Teufel zelf.’

Zijn vader liet de krant zakken, zag het pakpapier en het lege doosje op tafel liggen. ‘Zo, son of Satan,’ zei hij, ‘je wordt weer verwend, zie ik.’

Jesper strekte zijn arm. ‘Hij is cool, pap.’

Zijn vader boog zich voorover naar zijn pols, bekeek de armband en liet een vinger over het reliëf gaan. ‘Een stier... Met zo’n armband wek je wel verwachtingen bij de meiden, jong. Stel ze niet teleur.’ Hij gaf Jesper een vette knipoog.

Jesper glimlachte plichtmatig terug en ging staan. ‘Ik moet opschieten,’ zei hij. ‘Mijn tas inpakken.’

==

De armband was echt gaaf. Op de slaapkamer van zijn ouders keek Jesper in de passpiegel, waarin hij zichzelf ten voeten uit kon zien. De totaalindruk van zijn nieuwe uiterlijk beviel hem wel. Behalve zijn ogen dan. Te groot vond hij ze, te sprekend. Te kinderlijk. De donkere, toegeknepen ogen van zijn vader zouden oké zijn geweest, maar hij had de ogen van zijn moeder, compleet met de opvallend lange wimpers. Ze deden hem denken aan de glanzende spiegeltjes van de Disney-tekenfilmdieren die hem als kind zo gemakkelijk in tranen hadden gekregen, en hoe langer hij ernaar keek, hoe meer de zwarte lijnen die hij eromheen getrokken had het Bambi-gehalte leken te vergroten. Hij hield zijn hoofd een beetje schuin. Maar misschien had het wel een vreemd, griezelig effect, die onschuldige kinderkijkers in combinatie met dat duivelse zwart eromheen. Welke indruk was de juiste? Hij concentreerde zich op zijn spiegelbeeld en probeerde zichzelf met andere ogen te zien, maar het lukte niet, hij bleef het zelf: Jesper Smit, die er in werkelijkheid anders uitzag. Geen metalrocker, maar een jongen die zich zo had verkleed. Hij speelde zijn rol tot nu toe met redelijk succes, maar het bleef een rol, een jas die die hij ’s morgens aan- en ’s avonds weer uittrok. Die jas moest een deel van je worden, een tweede huid, pas dan was je geslaagd; Al Pacino had het zelf gezegd. Tot die tijd maakte de opvallende armband hem in ieder geval metalproof.

==

De grove kiezelstenen knarsten onder de banden toen Jesper op zijn scooter naar de weg reed.

De helrode Yamaha, afgewerkt met felgele cijfers en letters, had hij vorige maand van zijn ouders gekregen om de vijftien kilometer naar zijn nieuwe school mee te overbruggen. Hij reed als een zonnetje.

Jesper trapte hem aan en scheurde de straat uit. De dagelijkse rit beviel hem wel. Als dat nodig was, kon hij zo mooi zijn leerwerk repeteren, en anders kon hij rustig nadenken over van alles en nog wat. Zoals over zijn vader. Je kon het beroerder treffen, dat wist hij ook wel. Op het Christoffel Lyceum had hij genoeg gehoord over vaders die te veel dronken, losse handen hadden of ervandoor gingen met de secretaresse van hun bedrijf, met knallende huiselijke ruzies en echtscheidingen tot gevolg. Daarvan was bij hem thuis geen sprake. Nee, niks te klagen. Alleen die al te duidelijke toespelingen op seks die zijn vader regelmatig tegen hem maakte... Hij kon zich nog precies voor de geest halen hoe zijn ouders hadden gereageerd toen het besluit was genomen dat hij naar een andere school zou gaan en hij had verteld dat hij voortaan als metalhead door het leven wilde. Zijn moeder had hem eerst stomverbaasd aangekeken, toen bezorgd, en had vervolgens besloten dat ze erop tegen was: ‘Zo’n uiterlijk lokt alleen maar de agressie uit van nieuwe pesters. Waarom zou je dat risico lopen nu je naar een nieuwe school gaat?’

Jesper wilde haar niet vertellen over Donny Demon en zijn visioen, maar nog voordat hij een geschikt antwoord had kunnen bedenken, was zijn vader hem te hulp geschoten. ‘Laat hem nou, Lotte,’ had hij gezegd. ‘Jongens zoeken de man die ergens diep in hen huist. Dat is goed, dat hoort zo. En met dat metalgedoe laten ze zien dat ze echte jongens zijn.’ Daarop had hij naar Jesper geknipoogd. ‘Echte jongens.’ Alsof zijn vader er tot dat moment niet van overtuigd was geweest dat Jesper er een was. Alsof de metal look tot zijn grote opluchting het bewijs was dat Jesper tóch, gelukkig maar, tot de ‘echte jongens’ behoorde...

‘Smit is er een, jongens, ik weet het nu zeker.’

De harde, doordringende lach van Tim klonk op. ‘Hoe dan, Ties?’

‘Ik was vorige week in de winkel bij Alfred, je weet wel, die poot van het Spijkerbroekenhuis, en die zei dat zijn radar begint te piepen als Smit langs de winkel loopt.’

‘Je meent het! Wist jij dat, Smit? Maar natúúrlijk wist jij dat! Ik wed dat je al vaak stiekem met die Alfred aan het rotzooien bent geweest. Dat je stiekem met die viespeuk achter in zijn winkel...’

Jesper concentreerde zich even op de weg die zich voor hem uitstrekte en schudde de herinnering van zich af.

Misschien deed zijn vader het bewust, bij wijze van seksuele opvoeding. Misschien was het normaal. Mannen onder elkaar, zoiets. Had hij seksuele opvoeding nodig? Zijn moeder reageerde nooit op die opmerkingen, wees zijn vader nooit terecht, niet waar Jesper bij was tenminste. Misschien vond ze het wel goed.

Maar hij kon het niet uitstaan. Het gaf hem het gevoel dat hij iets moest aanhoren wat eigenlijk niet voor zijn oren bestemd was, zoals het gestommel en het ingehouden gekreun dat hij soms door de deur van zijn ouders’ slaapkamer kon opvangen. Hij had enkele keren op het punt gestaan er wat van te zeggen, maar iets hield hem tegen. Schaamte. Het idee dat... er misschien iets vreemds met hem aan de hand was, en dat hij dat verraadde als hij zijn mond opentrok.

==

De schooldag verliep saai en stroperig. Ze hadden geschiedenis, Nederlands, natuurkunde en Engels, waar ze werden beziggehouden met democratie, spelling, weersverschijnselen en een lastige leestekst. De klas ploegde zich door de lesstof als door een flink pak sneeuw, moeizamer en trager naarmate de dag vorderde. Jesper liet zich onwillig meevoeren in het landerige tempo. Toch genoot hij ook, met volle teugen. Het gevoel niet constant beloerd te worden door roofdieren als Ties, Joris en Tim, tussen de lessen door niet steeds op zijn hoede hoeven te zijn voor klappen van voren of schoppen van achteren, dat was genieten. Sidney ‘Dollar’, Stanley en Sylvester keken hem dan wel soms aan alsof hij een insect was, maar méér deden ze niet.

Hij had het uitgeprobeerd, in de pauze, in de kantine. Van een afstand had hij Donna hen met trage passen, uitdagend bijna, zien passeren. Ze hadden dingen naar haar geroepen, Jesper zag het aan de manier waarop ze hun mond opendeden, maar Donna had superieur naar hen geglimlacht, totaal niet bang, als iemand die langs een stel vervaarlijk blaffende honden loopt maar weet dat ze toch niet zullen bijten.

Niet veel later had hij hetzelfde gedaan. De gedachte was in een opwelling gekomen en hij had hem onmiddellijk in een daad omgezet, nog voordat zijn ingebakken angst hem ervan had weerhouden.

Met een hart dat zo luid klopte dat hij ervan overtuigd was dat iedereen in de kantine het kon horen, was hij zo kalm mogelijk langs hen gelopen, expres binnen schopafstand. Hij had oogcontact gemaakt, waarbij hij een lichte onverschilligheid voorwendde, alsof het hem niets kon schelen dat juist zíj degenen waren naar wie hij keek, dat wat hem betrof willekeurig wie daar had kunnen zitten.

Meer dan wat verveelde, geïrriteerde blikken van de S’en had het hem niet opgeleverd.

Jesper wist het nu zeker: als hij zich niet met hen bemoeide, had hij inderdaad niks te vrezen. Op het Jan van Helser College hoefde hij voor niemand bang te zijn. Hij was vrij, hij had zijn nieuwe leven gevonden.

==

Het laatste uur hadden ze wiskunde. Meneer Van Liesheuk was het bord aan het volkrijten met lineaire vergelijkingen, toen er kort op de deur werd geklopt en mevrouw Philip binnenkwam.

Mevrouw Philip ging over de havo-bovenbouw en was degene bij wie ze zich moesten melden in geval van ziekte, verlof, of als ze eruit gestuurd werden. Ze was een kleine vrouw met blond haar, jong gekleed in Diesel-spijkerbroeken en t-shirts met opdruk, maar haar priemende blik was er een om het ergste te vrezen als ze je aankeek. Ze werd ‘de pitbull’ genoemd, geen originele maar wel een passende bijnaam, als Jesper de berichten moest geloven.

‘De volgende leerlingen moeten zich straks bij mij en meneer Terlouw melden, op zíjn kamer,’ zei ze.

Op zíjn kamer, dacht Jesper, dat klonk serieus. Hij zag Sidney en Stefan snel een blik wisselen. Donna keek vluchtig rond.

‘Mohammed Khawati.’ Mevrouw Philips blik gleed in zijn richting; Mohammed glimlachte ontspannen, trok een ik-zal-het-eens-niet-zijn-gezicht, en vouwde in onschuld zijn handen open.

‘Sylvester Brunswijk.’ Dollar keek roerloos terug.

‘En...’ Haar ogen zochten de klas af en bleven ten slotte haken aan die van Jesper. ‘Jesper Smit.’

Jesper voelde dat zijn hart een slag oversloeg. Iedereen keek zijn kant op.

‘Waarom?’ bracht hij uit.

Mevrouw Philip trok spottend een wenkbrauw op. ‘Houd jezelf voor de gek, meneer Smit, niet mij. Volgens mij ben je niet dom en je hoeft geen genie te zijn om de reden te bedenken.’

6

Op de tafel in de achterkamer stonden zes kop-en-schotels te wachten om te worden volgeschonken.

Donna was naar beneden gegaan, nadat ze uren op haar kamer had doorgebracht met gedachten aan Stef, de pc, de tv en het huiswerk voor komende maandag, in die volgorde. Ze wierp een blik op de wandklok. Bijna tijd om te gaan. Dwars door haar zinderende verliefdheid heen kon ze de zenuwen in haar maag voelen, die zich in de loop van de dag in elkaar hadden gedraaid tot een harde knoop. Ze wist waardoor het kwam, maar kon er niets aan doen. Het ging gebeuren, en dat besef spoelde al een hele dag als een woeste golf door haar binnenste.

Ook haar moeder was nerveus, meer dan anders wanneer het haar beurt was om de ‘Discipelen van het Licht’ te ontvangen. Het viel Donna op dat ze heen en weer drentelde tussen de keuken, de huiskamer en het gangetje zonder een noemenswaardige handeling te verrichten. Daarbij zat ze elke tien seconden aan haar haar of streek ze haar rok glad.

‘Is er iets, Karina?’ vroeg Donna.

Haar moeder kwam abrupt tot stilstand en keek haar aan, haar handen een beetje krampachtig tegen haar heupen gedrukt. ‘Wat zou er moeten zijn?’

‘Weet ik veel. Je doet zo hyper.’ Donna draaide haar gezicht weer naar de spiegel die boven het antieke theekastje van oma hing, en begon haar oogleden bij te kleuren.

‘Waar ga je naartoe?’

‘Mijn vader zoeken.’ Het was een plagerijtje dat Donna vaker gebruikte, waarvan ze wist dat haar moeder er slecht tegen kon. Nu ook weer. Haar moeder draaide haar hoofd opzij, sloot een tel haar ogen en blies krachtig de lucht uit haar longen.

‘Sorry, mam, geintje. Ik ga naar de band.’

‘Hoe laat?’

Donna liet haar hand in de lucht hangen terwijl ze met een lachje haar moeder aankeek. ‘Bedoel je hoe laat ik thuiskom, of hoe laat ik vertrek?’

Geïrriteerd door het grapje schudde haar moeder haar hoofd, als om een vlieg te verjagen. ‘Allebei, Donna.’

‘Dat laatste vraag je anders nooit.’ Donna voelde dat er iets was. ‘Hoe laat komen de Discipelen?’ Ze had geprobeerd haar toon niet al te spottend te laten klinken, maar wist niet of ze daarin geslaagd was.

‘Over een kwartier.’

‘En dan wil je dat ik weg ben.’

Haar moeder zei niets, stond daar nog steeds in diezelfde krampachtige houding. Ze had haar lippen samengeknepen.

‘En ik heb nog wel zo mijn best gedaan om er mooi uit te zien.’ Donna spreidde haar armen en showde, draaiend met haar heupen, haar Sweet Sin-t-shirt, haar korte zwarte rokje met de kettingen en haar nieuwe panty met de spinnenwebbenprints. Ze zag haar moeders gezicht nog meer verstrakken.

‘Je ziet eruit als satansgebroed.’ Haar moeder zei het met gedempte stem, alsof ze bang was dat iemand haar hoorde.

‘Dank je, mam,’ zei Donna, ‘dat is ook precies de bedoeling. Jij ziet er trouwens ook fan-tás-tisch uit. Zoals altijd.’

‘Hou op, Donna.’

‘Waarmee?’

‘Met dat... gebrek aan respect, elke keer als je je mond tegen mij opendoet. Ik wil dat niet, ik ben je moeder.’ Ze keek Donna fel aan.

Donna draaide zuchtend haar ogen naar het plafond. ‘Nee, jíj moet eens ophouden, Karina, met dat eeuwige gezeur over mijn uiterlijk. Ik wil niet dat jij dát doet. Jij bent ook jong geweest. En volgens mij heb jij vroeger zélf van alles gedaan waar jouw God van gruwt, of heb ik het mis?’

Donna zag de schrik in haar moeders ogen oplichten. Een voltreffer. Haar moeder deed haar mond open om iets terug te zeggen, maar er kwam niets.

‘Seks, drugs en rock-’n-roll, ontken het maar niet, mam,’ ging Donna door. ‘Een hippie met alles erop en eraan. Ja, de laatste jaren ben je van de firma Hel & Verdoemenis zodra het woord “jongeren” valt, maar ooit...’ Donna brak abrupt haar zin af en klemde haar tanden op elkaar om de rest van de zin binnen te houden. Soms was ze bang dat er inderdaad een duivel in haar gevaren was, zoals haar moeder beweerde. Soms was ze een op hol geslagen bitch, die haar moeder wilde bestoken met woorden waar de vlammen uit sloegen totdat ze voor haar ogen zou verschrompelen tot een hoopje as. Soms haatte ze zichzelf. Haar moeder was gebleven, had voor haar gezorgd in goede en slechte tijden. En daarbij: ze was niet zo beroerd. Zo zeikte ze nooit over huiswerk wanneer Donna de deur uit ging. Nou ja, bijna nooit. Als er al iemand was die ze zou moeten haten, dan was het haar vader. Fun gehad, kindje gemaakt en vertrokken, dat was dat. Poppetje gezien, kastje dicht. Maar hoe moest je iemand haten die je niet kende?

Donna overbrugde de afstand tussen haar en haar moeder en omhelsde haar. ‘Sorry Karina,’ zei ze zacht. ‘Het spijt me, echt.’

Haar moeder legde haar hoofd tegen Donna’s hals.

Donna rook iets bloemigs. Ze trok haar hoofd wat naar achteren zodat ze haar moeder kon aankijken. ‘Heb je parfum op?’

Rond haar moeders mond verscheen de eerste aanzet tot een glimlach. Ze bloosde.

‘Jij hebt parfum op!’ zei Donna. ‘Mag dat zomaar van...’ – ze zocht snel naar een woord zonder negatieve lading – ‘... van de allerhoogste?’

‘Wij Discipelen van het Licht zijn geen enge sekte, Donna,’ antwoordde ze. ‘We hebben niemand boven ons die ons zegt wat wel en niet te doen, behalve de Heer zelf. Daarbij dient de Bijbel als...’

‘Oké,’ onderbrak Donna haar, omdat de irritatie alweer toesloeg, ‘ik geloof je. Maar wat ik éigenlijk wil weten is...’ Haar vraag werd afgebroken door het geluid van de bel dat in het halletje snerpte.

Ze maakte zich los. ‘Ik doe wel open.’ Terwijl ze naar de deur liep, riep ze over haar schouder: ‘En ik ben zó weg, ik beloof het.’

Ze stonden op de stoep, de Discipelen van het Licht, alle zes. De voorste, een wat oudere man in een dikke zwarte jas, nam Donna van top tot teen op voordat hij ‘goedenavond’ zei.

‘Hallo,’ zei Donna, ‘ik ben Donna, de dochter. De koffie staat klaar.’

Een voor een liepen ze zwijgend langs haar heen, allemaal stroef glimlachend terwijl hun blikken niet langer dan een seconde de hare kruisten. Misschien waren ze bang om dood neer te vallen als ze haar wat langer aankeken.

Maar de laatste was anders. Hij was nog niet zo oud en droeg een lichtbeige pak dat nogal opviel tussen de sombere kleding van de anderen, net als zijn tamelijk lange haar, de gulle lach en de uitgestoken hand voor Donna. ‘Hoi, ik ben Lambert,’ zei hij. Vervolgens boog hij zich zo onverwachts naar haar toe dat ze even terugdeinsde. Fluisterend voegde hij eraan toe: ‘Maar ongelovigen noemen me Bert. En zo te zien ben jij een van hen.’

‘Hoe raadt u het zo,’ zei Donna.

Lambert liet zijn ogen over haar kleding glijden. ‘Mensenkennis.’

Donna schoot in de lach. De anderen, die bezig waren hun jassen op te hangen, keken haar aan alsof ze hier waren voor een condoleancebezoek waarbij lachen streng verboden was. De oudere man die als eerste was binnengestapt keek afkeurend naar Lambert.

Die trok zijn gezicht weer in de plooi, maar niet dan nadat hij samenzweerderig zijn mondhoeken naar Donna had opgetrokken.

Daarop gingen ze de huiskamer in, Donna als laatste.

Haar moeder begroette de gasten met glimlachjes en omhelzingen, en toen ze bij Lambert aangekomen was, zag Donna dat ze hem net iets langer vasthield dan de anderen.

Vandaar haar nerveuze gedrag, het parfum, dacht Donna: ze had een nieuwe vriend. Donna keek toe hoe Lambert en haar moeder tegen elkaar praatten en glimlachjes wisselden. Lambert was de eerste van wie ze geen acute afkeer voelde. De eerste vriend van haar moeder die wat haar betrof niet onmiddellijk weer mocht vertrekken.

==

De garagebox was van de vader van Frank Lieftinck, de bassist van de band, en maakte deel uit van een rijtje van tien dat naast een supermarkt lag, ver genoeg verwijderd van de huizen waarvan de bewoners anders zouden klagen wegens geluidsoverlast. Een ideale oefenplek voor een rockband. Afgezien van enkele planken aan de muur waarop wat verfblikken en glazen potten met kwasten stonden, en een racefiets die al een tijd geleden de geest had gegeven, was het een lege ruimte die de Sweet Black Angels naar eigen zin hadden mogen inrichten.

Toen Donna naar binnen stapte, sloeg de gierende, rauwe metalmuziek haar in het gezicht. Ze ging op de bank zitten die nog niet zo lang geleden in de huiskamer van Stefs ouders had gestaan en legde haar benen op de lage tafel. Het enige licht kwam van twee zwakke spots die elk met één spijker aan een balk hingen. Stef ranselde zijn gitaar af alsof hij in een hevig gevecht was verwikkeld met een gevaarlijk beest; Colin beukte op de drums en Frank en Mark plukten aan de snaren van hun bas- en sologitaar, waarbij ze hun hoofden ritmisch heen en weer zwiepten.

Na een teken van Stef kwam er met een laatste oorverdovend geluidssalvo een einde aan het nummer.

All right!’ schreeuwde Stef, en hij lachte tevreden. ‘Dit was top! Als we dit morgen weer zo doen, gaat de zaal uit zijn dak.’

Colin kwam achter zijn drumstel vandaan. ‘Doen we nog een bier?’ vroeg hij.

‘Eentje dan, want ik moet naar huis,’ zei Frank. ‘Ik ga met Nancy naar de film.’

Donna zag dat Stef Frank een snelle blik toewierp en een beetje spottend glimlachte. Ze wist waarom: Frank Lieftinck kon totaal niet tegen drank en probeerde dat op alle mogelijke manieren te camoufleren.

‘Meiden,’ zei Mark hoofdschuddend, terwijl hij de plug uit zijn gitaar trok en het instrument in zijn koffer legde. ‘Even let je niet op, en je hebt er een die bepaalt dat je wel genoeg hebt na één biertje.’

Hij keek op en grijnsde naar Donna. ‘Jij niet hoor, Don. Jij bent fantastisch.’

Donna grinnikte. ‘Ik had niet verwacht dat je iets anders zou zeggen, Mark.’

Colin zette een cd van Whitin Temptation op. Stef verdween achter het drumstel en keerde even later terug met vier flesjes bier, die hij op de lage tafel zette. ‘Jij soms ook, Don?’ Hij keek haar aan met een troebele blik. Hij had al gedronken, en meer dan één. Waarom moest hij dat juist nu doen, verdomme? Donna voelde de knoop in haar maag ineens weer en schudde haar hoofd. Geen drank, niet nu.

De jongens proostten en dronken van hun bier. Colin begon te ratelen over een nieuwe metal-cd die hij de afgelopen week had beluisterd, Mark gaf commentaar en Frank haalde zijn gsm tevoorschijn om iemand te sms’en. Nancy waarschijnlijk, dat hij er zo aankwam.

In het schemerduister voelde Donna Stefs blik op zich gericht. Ze zocht zijn ogen. Hij glimlachte even naar haar, een glimlach met een boodschap. Hij zette het flesje weer aan zijn mond, maar zijn ogen lieten haar niet los.

‘Dus morgen hier verzamelen om vier uur,’ zei Frank. Hij liet een boer. ‘En deze keer op tijd zijn, Colin. Pa blijft echt niet weer op je wachten, zoals vorige week.’

‘Ik had een lekke band,’ zei Colin.

‘Ja, en de brug stond zeker ook open?’

Colin schoot in de lach. ‘Klopt. Hoe weet jij dat?’

‘Ik ga,’ zei Frank. Hij stond op, trok zijn jack aan, zei gedag en vertrok naar zijn Nancy.

Er viel een korte stilte, waarin Stef, Colin en Mark hun flesjes leegdronken. Op de achtergrond zette Within Temptation een nieuw nummer in.

Stef kreunde. ‘Wat een shitmuziek is dit. Hoe komt die cd hier eigenlijk? Het klinkt als volle vuilnisbak. Is er iemand hier die dit mooi vindt? Anders zet ik iets goeds op.’ Zijn stem klonk onvast.

‘Donna misschien?’ Colin lachte en knikte haar toe. ‘Within Temptation is meidenmuziek.’

Donna snoof. ‘Meisjesmuziek bedoel je, Colin. Within Temptation is sprookjesmuziek, softe troep. Ik ben een metalmeid, geen sissy.’

‘Zo is dat,’ zei Stef. Hij kwam overeind uit de leunstoel en hield zijn lege flesje omhoog naar de jongens. ‘Jullie niet meer, zeker?’

Donna draaide haar ogen naar Colin en Mark. Ze keken allebei naar Stef, toen naar elkaar.

‘Oké. Dan zie ik jullie morgen.’ De gebiedende toon in Stefs stem was bijna lachwekkend.

Colin knikte, sloeg met zijn handen op zijn knieën en zei: ‘Ik ga naar bed. Morgenochtend wacht de krantenwijk weer.’ Een knulliger stukje toneel had Donna zelden gezien.

Mark mompelde iets onverstaanbaars en stond ook op, waarna ze allebei gedag zeiden en vertrokken.

Stef liep naar achteren. De muziek van Within Temptation kwam abrupt ten einde en werd vervangen door die van Metallica. Stef keerde terug met twee volle flesjes, ging naast Donna zitten, schoof tegen haar aan. De warmte van zijn lichaam drong door haar kleren. ‘Hier, drink op. Lekker.’ Er klonk een bevel in door, net als daarnet tegen Colin en Mark.

Donna zette het flesje aan haar mond, nam een slokje, en meteen daarna nog een, om haar keel te smeren. De stilte in de garage was opeens oorverdovend. ‘Wat was dat nou met je kluisje?’ vroeg ze.

‘Ach, niks,’ zei Stef, ‘loos alarm.’ Maar op zijn gezicht verscheen een peinzende uitdrukking waaruit het tegenovergestelde bleek.

‘Gistermiddag kwam pitbull Philip in ons lokaal om een paar leerlingen te arresteren,’ zei Donna. ‘Zou dat met die kluisjes te maken hebben? Heb jij daar iets van gehoord?’

Stef draaide zich naar haar toe, keek even geërgerd en schudde zijn hoofd. ‘Nope.’ Zijn gezicht ontspande, kwam dichter naar dat van Donna. Zijn ogen, weggezonken in de zwarte mascaravlekken, glansden als mysterieuze gepolijste steentjes uit een andere wereld. Donna voelde het broeien in haar buik. Zelfs nu de felle helderheid eruit verdwenen was, kon ze onmogelijk weerstand bieden aan die ogen.

Ze gleden uit haar blikveld, naar opzij. Stefs warme adem drong haar oor binnen. Zijn lippen op haar oorschelp. Donna bewoog haar hoofd zijwaarts, naar haar schouder; de lippen verplaatsten zich naar haar hals. Een hand gleed over haar t-shirt, over haar borsten, daalde toen af, over haar rokje, waarvan de kettingen zachtjes rinkelden, naar haar nieuwe panty met de spinnenwebbenprints. Toen klonk er een kort, knappend geluid. Donna kwam overeind, Stef volgde. Met een van zijn vijf ringen had hij haar panty opengehaald.

‘Shit! Kijk nou wat je doet, dombo!’ zei Donna. Ze glimlachte onmiddellijk om haar irritatie te verbloemen.

‘Ja, sorry hoor,’ zei Stef. ‘Die ondingen ook. Trek hem zelf maar even uit.’ Hij zweeg en keek haar recht aan. ‘En je slipje ook maar meteen.’

Donna’s hart bonsde opeens in haar slapen. Het was zover. Ze hadden er niets over afgesproken, er zelfs nooit echt rechtstreeks over gepraat, maar het hing in de lucht vanaf het moment dat ze elkaar vorige week voor het eerst weer hadden gezien.

‘Ja,’ zei Donna. Haar stem klonk krakerig. Ze tilde haar achterste op, ging met haar handen onder haar rokje en roetsjte haar slipje tegelijk met de panty langs haar benen.

Stef schoof weer tegen haar aan. Zijn beringde vingers knepen zachtjes in haar nek. Donna deed haar ogen dicht.

‘Don...’

‘Ja?’

‘Zullen we?’

‘Ja.’

‘Oké.’

‘Oké.’ Het was haar stem, maar tegelijkertijd ook niet, alsof ze zichzelf nadeed. Ze draaide haar hoofd opzij, keek naar Stef. Plotseling was daar zijn geopende hand waarin een rood, glimmend vierkantje lag, met daarop in zwarte letters: Get off. Ze wist even niet zo gauw wat die woorden met het condoom te maken hadden.

Stef legde het pakje tussen hen in. ‘Een mooie meid als jij heeft het toch vast wel eens eerder gedaan?’ Hij zette zijn elleboog tegen de rugleuning van de bank, zijn vuist tegen zijn slaap en wachtte, plagerig glimlachend, op haar antwoord.

Donna zei niets. Ze keek in Stefs gifgroene irissen en hoorde haar hart in haar hoofd tekeergaan.

‘Misschien ben je een beetje zenuwachtig,’ zei Stef. Zijn stem klonk ongewoon zacht.

Ja, dat was ze, zeker weten.

‘Maar daar kunnen we toch wat aan doen?’

Stef tilde zijn heup op, zodat hij bij zijn broekzak kon. Toen zijn hand weer tevoorschijn kwam, zag Donna weer een pakje, meer een zakje eigenlijk, maar dit was kleiner. En transparant.

Er zat wit poeder in.

‘Wat is dat?’ vroeg ze, hoewel ze vermoedde dat het maar één ding kon zijn. Ze wist dat Stef zo nu en dan een joint rookte, dat had hij gezegd en dat had zij ook eens gezien. Maar dít wist ze niet.

‘Je gaat iets moois meemaken, baby,’ gaf Stef als antwoord, en hij boog zich voorover naar de lage tafel.

Donna bleef als versteend zitten. Ze hoorde hem iets doen, maar zijn rug hield zijn handen voor haar verborgen.

Stef kwam half overeind en zocht iets in de zak van zijn jack. Op tafel lagen twee witte lijntjes. Stef boog zich weer voorover, zette een opgerold kartonnetje tegen een van de lijntjes en snoof het weg.

Zijn gezicht verstrakte een ogenblik, zijn ogen trokken samen. Hij draaide zich naar haar toe.‘Nu jij, Don.’ Weer diezelfde toon: een bevel.

Donna’s hart bonkte nu alsof het naar buiten wilde. ‘Dit moeten we niet doen, Stef,’ zei ze zacht.

Stef lachte al zijn tanden bloot. ‘Maar ik héb het al gedaan, Don. En je laat me toch niet in mijn eentje genieten?’

Zijn brede glimlach bleef, alsof zijn lippen waren vastgevroren.

‘Ik wil dit niet,’ zei Donna. ‘Niet zo.’ Het was misschien niet eens dat ze nooit drugs wilde proberen, daar was ze eigenlijk nog niet uit, maar niet nú, niet...

‘Wat niet? Wat niet “zo”?’ Stefs mondhoeken zakten.

Donna begreep niet waar de woorden vandaan gekomen waren. Als Stef iets van haar wilde, wist ze niet wat weigeren was, maar... ‘Dit,’ zei ze, en ze wees naar het condoom, ‘samen met dát.’ Ze knikte naar de tafel, wilde ook nog naar zijn pils wijzen, maar deed dat toch maar niet. Ze schudde haar hoofd en zei: ‘Nee.’ Ze herkende haar eigen stem weer.

Stefs glimlach was weg.

Nu moest ze iets zeggen, iets waarmee ze hem aan het lachen maakte. Dat vond hij zo leuk aan haar, had hij gezegd: ze was een meisje dat hem aan het lachen kon maken. Maar nu zat ze met een mond vol tanden, waarachter haar tong machteloos gevangenzat. Ze keek hem aan, voelde hoe haar blik smeekte om begrip, vanzelf. Ze kon er niets aan doen, het was sterker dan haar trots als metalgirl.

Stef legde zijn hand op de binnenkant van haar been. ‘Kom nou, Don,’ zei hij met zachte, hese stem, ‘we willen dit allebei.’ Hij boog zich naar haar toe, drukte zijn mond op de hare. Zijn tong wrong zich bij haar naar binnen. Donna voelde hoe de hand onder haar rokje omhoogschoof.

Maar ze duwde zijn arm terug, en de hand verdween. ‘Nee, Stef, niet zo,’ herhaalde ze, dwingender nu. Ze begreep het zelf niet. Ze wilde dit, haar lichaam hunkerde naar Stef. En toch zat er ergens iets vanbinnen wat haar tegenhield. Vrijen met Stef, het doen met Stef... Opeens wist ze niet meer of ze dat wel wilde. De verwarring in haar hoofd dreunde op het ritme van haar wild kloppende hart.

Ze keek Stef aan, wist niet wat ze moest zeggen.

De glans in zijn ogen was opgedroogd. ‘Oké,’ zei hij, ‘dan niet. Mij best.’

Maar het klonk bepaald niet alsof het ‘best’ was.

Hij schoof van haar vandaan, boog zich opzij, pakte zijn flesje bier van de vloer en nam een paar slokken. Vervolgens keek hij de garage rond, een beetje verveeld, alsof hij daar helemaal in zijn eentje zat en geen idee had wat hij moest gaan doen.

Het voelde oneindig veel erger dan wanneer hij haar woedend had uitgefoeterd voor preutse muts en haar had gezegd dat ze kon opdonderen.

Gelukkig wist ze haar tranen binnen te houden tot ze buiten stond.

7

Zelfs na een week kon Jesper het niet laten om de gezichten in de kantine langs te gaan, om de ogen te zoeken van iemand die misschien belangstellend in zijn richting keek.

De ogen van degene die de drugs in zijn kluisje had gelegd. Tegelijk vroeg hij zich nog steeds af hoe dat mogelijk was geweest zonder de cijfercode te kennen.

Hij zag zichzelf weer zitten tegenover rector Terlouw in diens kamer, met mevrouw Philip links van hem, aan de zijkant van de grote tafel. Haar priemende ogen veroorzaakten een soort jeuk op zijn gezicht. Rector Terlouw leek een beetje op de baas van zijn vader: een grote vent, vierkant, gebeeldhouwd hoofd, stekeltjeshaar en gekleed in een overdreven net pak met stropdas, alsof hij bezoek verwachtte van een of andere minister. Hij nam Jesper op met een kalme blik. Al was hij niet iemand bij wie je onmiddellijk op je hoede was, zoals bij pitbull Philip, je voelde wel meteen dat met deze man niet te spotten viel.

Toen de rector liet zien waarvoor hij hem had laten komen, voelde Jesper dat zijn hart oversloeg van schrik.

‘Dit hebben we in je kluisje gevonden.’ De rector gooide drie kleine plastic zakjes op tafel. Er zat wit poeder in. Jesper weerstond de aandrang om te vragen wat het was; het zou een domme vraag zijn, een kind kon dat raden. Hij was niet achterlijk, en hij wist dat het geen zin had om te doen alsof hij dat wel was.

‘Jesper.’ Mevrouw Philip keek hem recht aan. ‘Kun jij ons hier misschien iets over vertellen?’

Jesper keek van mevrouw Philip naar de zakjes en weer terug. Zijn hart sloeg ineens overal. Het antwoord was simpel: nee. Hij gebruikte geen drugs, zou dat ook nooit doen; dat was niks voor hem, en hij wist bij god niet hoe ze in zijn kluisje terechtgekomen waren. Een simpel antwoord, maar voordat hij het kon uitspreken, drong het tot hem door hoe belachelijk en ongeloofwaardig het zou klinken, net zo belachelijk als beweren dat hij niet wist wat er in die zakjes zat. Gevonden in zíjn kluisje. Normaal gesproken was hij de enige die wist wat daarin lag. De waarheid was dus dat hier iets buitengewoon abnormaals aan de hand was. Een waarheid die te lachwekkend was om waar te kunnen zijn. En dus bleef Jespers mond geluidloos openstaan, terwijl intussen de vraag wie dit op zijn geweten had in zijn hoofd rondketste als een metalen knikker in een flipperkast.

Rector Terlouw vouwde zijn handen, legde die op tafel en ging wat meer rechtop zitten, zodat hij nog groter leek. Zijn gezicht stond onbewogen en juist daardoor ging er een kille dreiging van uit. ‘Luister eens, Jesper,’ zei hij. ‘Ik ben nieuw hier, net als jij. Ik weet niet waarom jij voor deze school hebt gekozen, maar als het is omdat je dacht dat hier alles kan en mag, dan heb je het mis. Dat wás misschien ooit zo, maar ik ga de bezem door dit gebouw halen. Het Jan van Helser College start met een schone lei, en om te beginnen kondig ik een eenmalige kwijtschelding af voor alle soorten overtredingen. Ieders fouten in het verleden worden hem vergeven, op voorwaarde dat hij of zij zich voortaan gedráágt. Ook jij hebt recht op je kwijtschelding, dus hiervoor’ – hij wees naar de zakjes – ‘zal ik je nog niet aanpakken.’ Zijn wijsvinger kwam omhoog en richtte zich op Jespers gezicht, als de loop van een pistool. ‘Nóg niet... maar als jij ook nog maar één keer over de schreef gaat, op welke manier dan ook, dan...’

Jesper schrok op uit zijn gedachten doordat er ineens twee gestalten bij zijn tafeltje stilhielden.

De ene was Stef Dagelet, de andere een jongen met getatoeeerde onderarmen die hij herkende van de foto van de Sweet Black Angels. Ze trokken aan weerskanten een stoel onder het tafeltje vandaan en gingen zitten.

Stef Dagelet schoof met zijn bovenlichaam half over het formica tafelblad. ‘Bedankt,’ zei hij.

Jesper staarde een paar tellen zwijgend naar het gezicht dat precies zo was opgemaakt als dat van Donny Demon, maar dat daar tegelijkertijd totaal niet op leek. ‘Waarvoor?’

‘Dat je niet hebt gezegd dat die dope niet van jou was.’

Jesper kneep zijn ogen samen; Stefs antwoord bleef tussen hen in hangen. Ze namen elkaar enkele ogenblikken zwijgend op. ‘Hoe weet jij dat nou weer?’ vroeg hij.

‘Ik heb zo mijn bronnen.’ Stef keek hem nauwlettend aan. ‘Waarom heb je dat eigenlijk niet gezegd tegen Terlouw?’

Jesper dacht even na en besloot de waarheid te vertellen. ‘Ik had nogal veel keus. Stel het je even voor. Jij zit daar. De rector en mevrouw... pitbull Philip hebben drugs in jouw kluisje gevonden. En dan zeggen dat ze niet van jou zijn...’ Hij trok een gezicht. ‘Nu zien ze me als iemand die drugs gebruikt, maar in ieder geval niet als een zielige leugenaar.’ Hij wachtte even en keek de jongens beurtelings aan. ‘Misschien had ik moeten zeggen dat dat kluisje niet van mij is. Was ik nog een humorist geweest ook.’

Stefs mond plooide zich tot een lach.

‘Waren die drugs van jou?’ vroeg Jesper.

‘Ja.’

‘Hoe zijn die in mijn kluisje terechtgekomen?’

‘Het is beter dat je niet alles weet.’ Stefs ogen flitsten even naar de andere jongen. ‘Degene die heeft geluld, gaat eraan,’ zei hij met gedempte stem, ‘had ik je dat al gezegd?’

Nu pas voelde Jesper boosheid in zich opwellen. Die Stef dacht zeker dat hij God was omdat hij op Donny Demon leek. Zo zat hij er ook bij: volkomen ontspannen, als iemand die alles kon zeggen en verzwijgen wat hij wilde; als iemand ook die gewoon wist dat Jesper tóch niet naar de rector zou stappen met wat hij zojuist gehoord had. Jesper ving de blik van de andere jongen. ‘Wie ben jij?’ vroeg hij.

‘Colin.’

‘Van de Sweet Black Angels,’ zei Jesper.

‘Ik ben de drummer,’ zei Colin.

‘Juist.’ Ze keken elkaar weer aan. In de daaropvolgende seconden, die in stilte verstreken, dacht Jesper: als ik wil doen wat ik zou móéten doen, dan moet het nú. Maar iets hield hem tegen. Hoe de jongens naar hem keken, hun aandachtige ogen, terwijl ze wachtten op zijn reactie. Zijn hart begon zwaarder te slaan.

‘Waarom vertel je dit aan mij?’ vroeg hij aan Stef.

‘Ik wou je bedanken.’

‘Nou, graag gedaan. Maar niet heus.’

Stef en Colin wisselden een grijns uit. ‘Hij is cool, ik zei het toch?’ zei Colin.

‘Ja,’ zei Stef, ‘hij is cool. En hij is een van ons. Hij raakt niet in paniek van wat drugs in zijn kluisje.’ Het werd gezegd op een toon alsof Jesper er niet bij zat.

‘Heb je wat te doen zaterdagavond?’ vroeg Stef.

Jesper schudde automatisch zijn hoofd; hij had nooit wat te doen op zaterdagavond.

‘Zin om ons live te zien?’ vroeg Colin.

‘En daarna de afterparty,’ voegde Stef eraan toe.

‘Is goed,’ hoorde Jesper zichzelf zeggen, nog voor hij had nagedacht.

‘Oké.’ De jongens schoven van hun stoel en kwamen allebei overeind. ‘Je hoort er nog van. Hoe heet je trouwens?’ vroeg Stef.

‘Jesper.’

‘Jesp, dus.’ Stef sprak het uit op z’n Engels, als Djzesp. Hij stak een gebalde vuist, waaraan vier ringen glommen, naar hem toe. ‘Oké, Jesp. We zien je.’

Jesper voelde dat er iets van hem werd verwacht en merkte dat zijn bloed vanuit zijn hals omhoogkroop.

Stef knikte naar zijn wachtende vuist.

Toen zag Jesper hoe Colin, schuin achter Stef, zijn twee vuisten in een snelle beweging tegen elkaar zette. Hij hief zijn arm op en tikte met zijn knokkels tegen die van Stef. ‘Ik zie je.’

Terwijl Colin en Stef verdwenen in de volle kantine, voelde hij hoe er een glimlach op zijn gezicht doorbrak. Een afterparty. Jemig, hij ging naar een afterparty!

==

De lesuren verliepen hetzelfde als anders, maar de koortsige spanning die sinds de ochtendpauze door zijn bloed ruiste, maakte dat deze dag met geen enkele andere te vergelijken was.

Afgelopen vrijdag was er iets bijzonders gebeurd, en dat was daarstraks in de kantine in volle hevigheid tot hem doorgedrongen. Mevrouw Philip en de rector hadden hem aangezien voor een totaal ander iemand dan hij in werkelijkheid was: iemand die drugs gebruikte, of erger, een dealer misschien wel. In ieder geval iemand om in de gaten te houden.

En nu Stef en Colin. Een van ons, hadden ze hem genoemd. Hij dacht weer aan de woorden van de schoolcounselor. Hij kon trots zijn op zichzelf. De rector, mevrouw Philip, Stef en Colin zagen iemand anders dan hij wanneer hij zichzelf ’s morgens in de spiegel bekeek.

==

Bij Engels hadden ze spreekvaardigheid. Meneer Swierts liet het aan henzelf over wie met wie aan de praat ging, maar voordat Jesper de klas had kunnen rondkijken om een gesprekspartner te vinden, zat Donna al tegenover hem.

‘Hoi.’ Ze glimlachte, maar haar gezicht deed nauwelijks mee. Ze zag er moe uit. Haar ogen stonden dof en de lijnen eronder leken van haarzelf, niet van Max Factor. Ze duwde haar handen tussen haar knieën en trok haar schouders naar elkaar toe. Het leek wel of ze verlegen was. ‘Wil je het met mij doen?’ vroeg ze.

Jesper schoot in de lach. Donna ook, toen ze doorhad wat ze had gezegd. En ze bloosde, overduidelijk.

Jesper zag het verbaasd aan. ‘Nou, vooruit dan,’ zei hij, ‘ik heb toch niks beters te doen.’

Donna stak haar tong naar hem uit en boog zich opzij om haar Engelse boek uit haar tas te pakken.

Het gesprek moest over huwelijk en scheiden gaan, en zo hoorde Jesper even later dat Donna alleen door haar moeder was opgevoed, en dat ze niet eens wist hoe haar vader eruitzag.

That’s weird,’ zei Jesper.

That’s why I’m weird too, I guess,’ antwoordde Donna.

Jesper bedacht dat het ook raar was dat het gemakkelijker leek om over zulke dingen te praten als je dat in het Engels deed, tijdens de les, dan wanneer je gewoon met elkaar zat te kletsen in de kantine.

Na een kwartiertje brak Swierts de zaak af en zei dat ze weer op hun plaats moesten gaan zitten.

‘Mooie armband,’ zei Donna, naar zijn pols wijzend. En meteen daarop: ‘Wat wilde Stef vanmorgen van je?’ Ze moest haar stem verheffen om boven het geschraap van de stoelpoten uit te komen.

Jesper liet de steek van teleurstelling wegebben en keek haar aan. Natuurlijk ging het niet om hem, maar om Stef. ‘Niks bijzonders.’

‘Hmm.’ Donna’s gezicht bleef blanco, maar het ontging Jesper niet dat haar ogen speurden naar meer informatie.

Hij wist iets van Stef wat zijn meisje blijkbaar niet wist. Maar waarom vroeg ze het hem zelf dan niet? ‘Hij heeft me gevraagd om zaterdag naar het optreden van de Sweet Black Angels te komen. En daarna naar de afterparty.’ Jesper sprak het woord snel en geroutineerd uit, alsof hij het dagelijks gebruikte.

Donna schoof haar stoel aan. ‘Zullen we samen gaan?’ vroeg ze.

‘Mij best,’ zei Jesper.

‘Oké.’ Ze liep naar haar tafeltje.

Jesper keek haar na. Toen ze naast Kah ging zitten, zag hij dat ze nog één vluchtige blik over haar schouder wierp, naar hem.

Het koortsige gevoel in zijn aderen speelde weer op. Het was onzin, fantasie, maar toch had het in zijn oren geklonken alsof ze hem had gevraagd. Een meisje. Hém.

8

Waarom had ze eigenlijk geen vriendinnen?

Op het ogenblik voelde ze zich zo ellendig dat ze zelfs tegen Marissa en Jelske aan zou willen praten, twee vriendinnetjes uit de brugklas die waren veranderd in onuitstaanbare nerds.

Maar ze was met haar moeder op stap, en het leek Donna niet verstandig om tegen haar te vertellen wat haar bezighield.

Stef.

Hoe lang zou ze nog zonder hem kunnen zonder snikkend gek te worden? Bij alles wat ze dacht, leek Stef met haar mee te denken, bij alles wat ze deed, keek hij toe. Ze stond met hem op en ging met hem naar bed. Figuurlijk dan. En dat was precies het probleem, dacht ze wrang. Wat had haar bezield om ‘nee’ te zeggen? De afgelopen dagen had ze zich dat herhaaldelijk afgevraagd, en nu was ze ervan overtuigd dat ze vorige week vrijdag was getroffen door een vlaag van verstandsverbijstering. Vergeten waren de drank, de drugs en haar weerzin daartegen. Overgebleven was een scheurende pijn die door haar bloed joeg en haar continu de adem benam. Ook ’s nachts. Ze had geen rust meer, geen slaap, geen eetlust.

Vanmorgen was haar moeder weer begonnen over anorexia, en Donna had niet de kracht gehad ertegen in te gaan. Misschien ook wel omdat het vanbinnen voelde alsof ze nooit meer één hap zou eten, zodat ‘anorexia’ zelfs een te vriendelijk woord was voor wat haar mankeerde.

‘Hoe vind je deze?’ Haar moeder was uit het pashokje tevoorschijn gekomen in een rode blouse met een zwarte rok, en stond nu stijfjes te wachten op haar reactie.

‘Een beetje te kerst, mam,’ zei Donna lusteloos.

‘Te kerst?’

‘Ja.’

‘O.’ Haar moeder draaide zich om en verdween weer in het pashokje.

De onverschilligheid waarmee Stef haar uit de garage had laten vertrekken, dat vond ze misschien nog het ergste. Ze hadden ruziegemaakt, had ze tegen Frank en Colin gezegd, maar het was natuurlijk veel erger dan dat. Elke keer als Stef op school deed alsof hij haar niet zag, voelde ze weer een barst in haar hart springen. En vanmorgen was dat hart bijna in tweeen gebroken toen ze via via hoorde dat Stef afgelopen zaterdag ‘een beetje’ met Mireille Hofstra was geweest, die del die maar één hersencel meer had dan een koe in de wei, maar ook een stel tieten als uiers. Stef vond grote tieten prachtig, daar had hij haar meer dan eens mee geplaagd. Donna staarde naar het bruine tapijt op de vloer van de kledingzaak en zag ze ineens levensecht voor zich, ultrastrak omspannen door een ultralaag uitgesneden Mireille Hofstra-t-shirt. Een metalmeid deed dan wel niet aan jaloezie, maar toch zou ze die Mireille nu meteen het liefst een nogal dodelijk ongeluk bezorgen.

Stef bellen of aanspreken durfde ze niet. Hij zou kunnen zeggen dat hij haar helemaal niet meer wilde, niet meer zó in ieder geval, dat ze vanaf nu maar ‘gewoon vrienden’ moesten zijn. Zolang ze hem niet aansprak, hoefde hij dat niet uit te spreken. En zolang dat niet hardop uitgesproken was, bestond het niet. Maar in haar achterhoofd wist ze ook dat hij eigenlijk helemaal niks hóéfde te zeggen, want ze hadden niet eens officieel verkering. Daar hielden de Sweet Black Angels niet van. Nee, ze moest hem terugwinnen, zorgen dat hij haar weer wilde. En de beste manier die zij kon bedenken was Stef ook jaloers maken...

‘En dit?’

Haar moeder stond weer voor haar, nu in een spijkerbroek met t-shirt, en maakte een kleine pirouette om zich te laten bekijken. Ze was tot over haar oren verliefd, dat was voor Donna zo duidelijk als wat. De blik in haar ogen, de glimlachjes die vanuit het niets op haar gezicht verschenen, haar onverwoestbare humeur, Donna kende de verschijnselen maar al te goed. Het waren kostbaarheden die zij nu even kwijt was. Net als dat gevoel dat de zwaartekracht voor jou opeens minder bestond, dat besef dat je bruisende binnenkant constant aan je buitenkant te zien was.

Ze was blij voor haar moeder, maar ook weer niet. Nu ze zelf te maken had met de zwarte keerzijde van verliefdheid, vond ze haar moeders roze wolk eenvoudigweg ondraaglijk.

‘Nou?’

Een wuivende hand voor haar ogen. ‘Wakker worden, meid.’

Donna keek op. ‘Heftig mam,’ zei ze. ‘Een beetje jong voor jou misschien, maar wel mooi. Lambert zal je opvreten.’

Haar moeder keek haar even zwijgend aan. Toen ging ze plots door haar knieën, bracht haar gezicht op dezelfde hoogte als dat van Donna en zei: ‘Kom, we gaan wat lekkers eten. We zijn vlak bij Chez Maurice, de bistro met de lekkerste appeltaart van de stad.’

==

De appeltaart kwam zo uit de oven. Donna schepte de verse slagroom eraf voor die helemaal gesmolten was, en werkte in rap tempo het gebak naar binnen. Het was inderdaad de lekkerste appeltaart die ze ooit geproefd had.

‘Smaakt het?’

‘Heerlijk,’ antwoordde Donna met volle mond.

‘Wil je er misschien nog een?’ Haar moeder keek haar vol verwachting aan, en Donna begreep ineens waarom: haar dochter-met-anorexia had zojuist een flinke portie calorieën naar binnen geschrokt.

‘Nee, mam, zóveel honger heb ik nou ook weer niet. Maar toch bedankt.’

‘Ach, het viel te proberen.’ Haar moeder glimlachte en trok luchtig haar schouders op.

Ze was knap, vond Donna. Ze zag ineens waar Lambert voor gevallen was. Het inzicht kwam zo onverwachts dat ze erom moest grinniken. Haar moeder, zo verliefd als... als zij was. Donna sloeg haar ogen neer en plukte wat kruimels van haar schoot. Er lag een steen in haar hart. Ooit was Stef er niet geweest, dacht ze. Ooit was ze ’s morgens wakker geworden zonder zelfs te weten dat hij bestond. Ze kon het zich alleen onmogelijk meer herinneren.

‘Donna.’

Ze sloeg haar ogen op en schrok. Het gezicht van haar moeder was ineens veranderd. De uitdrukking die erop lag was niet langer licht en vrolijk, maar somber. De ingeslepen lijnen rond haar mond waren er opeens weer, en ook die blik waaruit viel af te lezen dat ze zich zorgen maakte.

‘Wat is er, mam?’ vroeg ze.

‘Je moet je losmaken van die jongen.’

Donna staarde haar moeder aan. Karina wist niet van Stef, Donna had hem in ieder geval nooit genoemd. ‘Wie bedoel je?’

‘Die jongen is gevaarlijk.’ Haar moeder keek haar aan met een vreemde, intense blik.

Donna kreeg kippenvel. ‘Gevaarlijk?’ Werktuiglijk legde Donna haar handen op haar bovenarmen, alsof ze zich wilde beschermen tegen de woorden van haar moeder. Een tijd geleden had ze besloten dat ze niets geloofde van de ‘boodschappen’ die haar moeder soms doorgaf aan de ‘Discipelen van het Licht’. Het was gewoon flauwekul die zo nu en dan uit haar godsdienstgekte opborrelde, een van die dingen waaruit bleek dat haar moeder een beetje weird was. Maar toch, als ze zo tegen háár sprak, kreeg Donna de bibbers. ‘Hou op, Karina,’ zei ze, ‘doe niet zo freaky.’

Haar moeder knikte en wendde haar ogen af. ‘Sorry, Donna.’ Ze zei het op een berustende, treurige toon, niet als een verontschuldiging, alsof zij er ook niets aan kon doen. Alsof ze alleen maar de boodschapper was.

Opnieuw voelde Donna een huivering over haar lichaam trekken.

==

Na een bezoek aan een schoenenzaak, waar ze lage laarsjes kochten voor onder haar moeders nieuwe spijkerbroek, zat het erop. Ze liepen door de winkelstraat en voerden hun tempo op om op tijd bij de bushalte te zijn. Donna zag een jongen een grote doos een kledingwinkel binnendragen. Van een afstandje had hij iets weg van Jesper, vond ze, maar dan zonder metal look. Het beeld bleef enkele seconden op haar netvlies kleven. Ze wilde haar hoofd naar de openstaande winkeldeur draaien om te zien of hij misschien terugkwam voor nog een doos, maar toen hoorde ze de ringtone van haar moeders gsm opklinken. Donna voelde automatisch aan haar eigen mobieltje in haar kontzak, voelde de hoop opflakkeren dat Stef haar zou bellen of sms’en.

‘Hou even vast, Don.’

Donna nam de tassen van haar moeder over en keek toe hoe ze de telefoon aan haar oor drukte, haar naam noemde en een paar seconden luisterde. Als bij toverslag zag Donna haar gezicht opklaren.

Lover Lambert?’ Donna maakte smakkende kusgeluidjes en grijnsde om de blos die daarop haar moeders wangen in brand zette. ‘Wat wilde hij?’ vroeg ze nadat haar moeder het gesprek had beëindigd.

‘Hij wilde weten waar ik was.’

‘Hij wilde weten waar je was?’ herhaalde Donna, die een lachaanval voelde opkomen. ‘O, Karina, het is niet wáár! Echte liefde!’ Een halve minuut lang lag ze in een deuk. En vergat ze Stef.

==

Haar moeder stak de sleutel in het slot en deed de deur open.

Donna stapte het smalle gangetje binnen, maar bleef ineens stilstaan. Ze rook iets wat ze nooit eerder had geroken. ‘Karina,’ fluisterde ze fronsend.

Haar moeder keek haar aan en glimlachte. ‘Ja, er is iemand binnen.’ Ze knikte naar de deur. ‘Daar gaan we.’

In de huiskamer was het stil en al tamelijk donker. Op de grote tafel flakkerden drie kaarsvlammetjes. Hij was gedekt als in een chic restaurant. Glanzende borden, blinkend bestek, fonkelende glazen. Servetten, twee schaaltjes met groene salade, daartussenin een ontkurkte fles wijn.

De keukendeur ging open. In de verlichte rechthoek verscheen de achterkant van een gestalte, die zich vervolgens omdraaide. Lambert. Tussen zijn in ovenwanten gestoken handen hield hij een dampende schaal.

‘Dames! Daar zijn jullie eindelijk!’ riep hij uit. Hij zette de schaal op tafel en kwam naar hen toe gelopen. ‘Mag ik uw jassen, alstublieft?’

Hij hing hun jassen op in het gangetje, kwam terug en dirigeerde hen met zachte dwang naar hun stoelen. Hij schonk de wijn in, verdween weer naar de keuken en keerde terug met nog twee gevulde schalen.

‘Dat is de sedanini al guanciale,’ zei hij nadat hij was gaan zitten, wijzend naar een gerecht. Zijn vinger verplaatste zich. ‘Dat is fegato all’aceto, en die rokende massa daar is campagnola alla puttanesca. Schijnt erg lekker te zijn, volgens de chefkok van Catering Italia.’ Hij grijnsde. ‘Maar de salades heb ik zelf gemaakt.’ Hij hief zijn glas en gebaarde naar hen om hetzelfde te doen.

‘Maar Lambert,’ protesteerde Donna’s moeder zwakjes, ‘die wijn...’

‘Ach, gezellig toch, Karina? En lekker, én gezond.’ Lambert lachte haar toe en gaf haar een knipoog. ‘De Heer zij geloofd en geprezen voor deze heerlijke drank en spijzen.’ Hij tikte met zijn glas tegen het hare. Deed hetzelfde bij Donna. Hij nam een slok, wreef verlekkerd in zijn handen en schepte op.

Donna keek naar haar moeder. Kaarslicht en schaduw gleden beurtelings over haar gezicht, dat verlegenheid uitdrukte, vanwege de onchristelijke overvloed op tafel natuurlijk. Maar die verlegenheid viel in het niet bij de glanzende, verliefde blikken die ze Lambert over tafel toezond. Donna dacht weer aan Stef, voelde de pijn in haar hart opvlammen, maar besloot die voor even te negeren.

Lambert werkte intussen gulzig zijn eten naar binnen. ‘O lieve Heer, wat heb ík een honger,’ zei hij.

Donna moest grinniken om zijn uitroep. Lambert grinnikte naar haar terug met spottende ogen, alsof die Heer hem eigenlijk geen ene moer kon schelen, en viel weer aan op zijn eten.

Donna’s eerste indruk van hem was nog niet veranderd; ze vond hem aardig en grappig. Maar het belangrijkste was natuurlijk dat hij haar moeder had veranderd van een overbezorgde oude muts in een gelukkige, knappe vrouw.

Toen haar blik van Lambert af gleed, zag Donna een onbekende weekendtas naast de bank staan.

Het ding zat zo propvol dat het bijna uit zijn voegen barstte. Lamberts spullen, gokte ze.

De huissleutel had hij blijkbaar al, en aan die tas te zien zou hij een poosje blijven. Was dit wel verstandig? Hoe lang kenden haar moeder en hij elkaar eigenlijk, vroeg Donna zich af. In gedachten schudde ze haar hoofd. Verliefde mensen waren stekeblind. En brain dead.

9

‘Wat is hij goed, hè?’ schreeuwde Donna in zijn oor.

Jesper knikte, zonder zijn ogen van het podium los te maken. Hij kon het Donna niet kwalijk nemen dat ze niet had gezegd dat de band zo goed was, want het was overduidelijk dat alles om Stef draaide. Frank, Colin en Mark mochten hem muzikaal begeleiden, zo simpel was het.

Het publiek riep om een toegift. Op het podium hingen nog steeds flarden van de mist die gaandeweg het optreden uit een rookmachine was komen opzetten en die groenig afstak tegen de duisternis die plotseling was gevallen. Daaruit klonk nu een drumbeat met tussenpozen van enkele seconden, alsof Colin ergens luidruchtig voor aftelde. Opeens donderden de zware klanken van Franks basgitaar de zaal in, gevolgd door een spervuur van akkoorden en gierende noten uit Marks gitaar. Iedereen herkende de melodie, het gejuich zwol aan. Koud, blikkerend licht sneed door het donker.

Een explosie van hel, wit licht. Stef stapte uit de mist naar voren, greep de microfoon en begon te zingen, meer te schreeuwen eigenlijk, zijn eigen, snoeiharde versie van Donny Demons grote hit ‘Heaven is Closed Forever’. Het publiek werd gek. Jesper zette zijn handen boven zijn ogen om niet verblind te raken. Honderden pompende vuisten bewogen synchroon mee op het ritme van de muziek.

Jesper keek naar Stef: hoe hij bewoog, zong, lachte, grijnsde, danste. Ja, hij was steengoed. Op een onverklaarbare manier was hij zelfs beter dan zijn origineel Donny Demon. Donna’s opmerking over Stef en beroemd worden was geen onzin.

Hij voelde haar arm opeens door de zijne en keek opzij. Glazige blik, glimlach om haar mond, ze drukte zich tegen hem aan. Donna leek in trance, betoverd door Stef, net als alle anderen in deze sporthal. Hijzelf voelde vooral trots. Die gigant op het podium kénde hij, hij had met hem gesproken, hij stond hier gearmd met zijn vriendinnetje. En zo direct ging hij naar zijn afterparty.

==

De kantine was omgetoverd tot bar. Alles was aan de kant geschoven en er waren hoge partytafels neergezet waaromheen de gasten gegroepeerd stonden. Stemmen gonsden door de ruimte, sommige wat harder dan andere. Hier en daar klonk gelach. Slierten sigarettenrook losten op in het gedempte, schemerige licht. Uit de speakers aan het plafond kwam muziek die Jesper herkende als de Jamie Cullum-jazz waar zijn ouders ’s avonds soms naar luisterden. Raar om die keurige zwijmelpop hier te horen.

Hij kwam ogen tekort om iedereen te bekijken. Hij zag Colin, stak even zijn hand op. Links van hem stond een groep volwassenen. Mannen met leren broeken en zwarte overhemden, vrouwen met diep uitgesneden t-shirts en behangen met bling bling. Ze konden niet veel jonger zijn dan zijn ouders, maar zagen er bepaald niet hetzelfde uit. Die gedachte deed hem glimlachen.

‘Wat is er?’ vroeg Donna.

‘Ik bedenk net dat ik zoiets alleen maar ken van mtv,’ zei Jesper. ‘Zo’n party waar de beroemde gezichten even gefilmd mogen worden, voordat de deur voor de cameraman wordt dichtgeslagen. En daar zijn wij nu dus ook. Maar jij bent dit gewend, natuurlijk.’

‘Nee hoor,’ zei Donna. ‘Ik heb met Stef twee keer een feestje na afloop van een optreden meegemaakt, maar dat was in kleedkamers, met een paar kratten pils onder tafel, niet zoiets.’ Ze kneep haar ogen samen en liet haar blik langs de aanwezigen gaan. ‘Wie zijn al die mensen?’ vroeg ze zich hardop af. ‘En waar is Stef?’

Alsof hij haar gehoord had, doemde Stef ineens op uit een kluwen gasten. ‘Jesp en Don!’ Breed lachend kwam hij op hen toe lopen, in zijn beide handen flesjes bier. Hij kwam tussen hen in staan, legde zijn armen om hun schouders en nam hen allebei in een zachte houdgreep. ‘Zo, Jesper. Zijn de Sweet Black Angels je een beetje bevallen? Als je er niks aan vond, lieg dan maar gewoon een eind weg.’ Hij lachte hard.

‘Het was top, Stef, echt. Een supershow. Beter dan Donny Demon.’

‘Slijmen heeft ook zijn grenzen, Jesp.’

‘Ik slijm niet, ik meen het,’ zei Jesper.

Stef grijnsde op z’n breedst. ‘Dan heb jij vanavond de prijs voor het mooiste compliment gewonnen. Hier, een bier.’ Terwijl Jesper het flesje aanpakte, draaide Stef zijn hoofd abrupt naar Donna. ‘Hai Don,’ zei hij zacht, en hij drukte zijn lippen tegen de hare. Toen zij de aanraking beantwoordde, begon hij haar ongegeneerd te tongzoenen. Jesper stond erbij en wist even niet waar hij moest kijken. ‘Echt tof van je dat je op Donna past, Jesp,’ zei Stef toen ze uitgezoend waren. ‘Dat noem ik nog eens ware vriendschap.’ Donna straalde, alsof ze zojuist de jackpot had gewonnen. Stef trok haar nog wat steviger tegen zich aan. ‘Don zou ik nooit aan Colin of Mark toevertrouwen. Geen kwartier, weet je.’

‘Maar wij doen toch niet aan jaloezie, Devil?’ Donna hield haar hoofd scheef en trok een vals glimlachje, maar deed zichtbaar moeite om niet te glunderen.

‘Nee, love, dit is geen jaloezie. Ik wil je alleen maar beschermen tegen de grote boze wolven in het bos.’ Hij kuste haar vluchtig en knipoogde grijnzend naar Jesper.

‘Wat is het hier druk, Stef, wie zijn al die mensen?’ Donna wees met haar hoofd naar een groepje volwassenen.

In plaats van haar vraag te beantwoorden, keek Stef naar Jesper. ‘Ik krijg hier een kick van, Jesp, weet je dat? Ik word hier echt héél gelukkig van, en weet je waarom? Op school moeten we de godganse dag luisteren naar verhalen die we niet willen horen en tegen prehistorische koppen aan kijken die we niet willen zien, maar híér’ – hij maakte een weids armgebaar – ‘zijn wíj de baas. Op het podium en in deze bar. En het wordt nog beter.’ Hij draaide zijn hoofd weer naar Donna. ‘Die mensen, Don, zijn hotshots van een platenmaatschappij. Die hebben dit feestje geregeld.’

‘Een platenmaatschappij?’ zei Jesper hem verbluft na.

‘Ja, jongen! Binnenkort gaat het gebeuren, worden we gelanceerd.’ Stefs wees naar boven. ‘Straight to hell’s heaven!

Jesper herkende de woorden als de laatste regel van ‘Heaven is Closed Forever’.

‘Is hier ook ergens een wc, Stef?’ bracht Donna hem terug op aarde.

‘Tuurlijk, babe, daar achterin.’

Donna loste op in de aanwezigen. Stef nam een ferme slok van zijn bier en keek Jesper daarop recht in de ogen. ‘Ik vertrouw jou, Jesp,’ zei hij. ‘Stel me niet teleur.’ De arm om Jespers nek schroefde aan, als een wurgslang die zijn prooi verstikte. ‘Oké?’ In Stefs ogen lag een vreemde glans.

Jesper knikte. De greep werd nog iets steviger. Zijn nek begon zeer te doen. ‘Laat me los, Stef, ’ wist hij uit te brengen.

‘Eerst een antwoord.’

‘Oké,’ zei hij, ‘oké.’

Stefs arm ontspande. ‘Je bent een aanwinst, Jesp, ik wist het wel.’

De deur ging open en er kwamen twee meisjes binnen. Ze waren identiek gekleed: allebei hetzelfde korte rokje en daarboven een topje, strak en zwart. Aan hun vingers glinsterden ringen. Hun voeten, waarvan de nagels in verschillende kleuren gelakt waren, staken in schoenen met hoge hakken.

‘Zo, nu kan het feest écht beginnen,’ zei Stef.

Toen ze hun kant op keken, begonnen de meisjes vrijwel gelijktijdig te glimlachen, alsof ze daarop geoefend hadden. ‘Stef!’ riepen ze in koor.

Girls!’ riep Stef terug. Hij keerde zich naar Jesper. ‘Jesp, ik moet...’ Hij sloeg zijn ogen op naar het plafond en hield een lachje in bedwang. ‘Ik moet wat gesprekjes voeren met de platenjongens. Mijn gezicht laten zien. Aan sommige dingen valt nu eenmaal niet te ontkomen. En het duurt wel even, ben ik bang. Dat snap jij wel, hè? Bovendien is dat oersaai voor Donna.’ Hij glimlachte breed. ‘Maar aan de bar kun je goddelijke cocktails krijgen. Zeg maar dat jullie bij mij horen.’ Een vette knipoog. ‘En neem er zelf ook een paar.’

Daarop liep hij naar de meisjes en legde zijn armen rond hun smalle tailles. Samen verdwenen ze tussen de gasten.

Niet veel later was Donna terug. ‘Waar is Stef?’ vroeg ze.

‘Hij moest dringend weg,’ antwoordde Jesper. ‘Aanpappen met de mannen van de platenmaatschappij. Die zien we vanavond niet meer.’ Hij keek haar aan. ‘Maar bij de bar hebben ze goddelijke cocktails.’

==

Twee uur later ontsloot Jesper op het vrijwel lege parkeerterrein de ketting waarmee hij zijn scooter aan een hek had vastgemaakt.

‘Moet je al naar huis?’ hoorde hij Donna vragen.

Hij wierp een blik over zijn schouder. Ze steunde op één voet, een beetje onvast, haar bovenlichaam scheef op haar gekantelde heupen. Tussen de gestrekte vingers van haar rechterhand stak een filtersigaret. ‘We kunnen nog naar de kermis in het centrum. Lichtjes, leuk.’ Ze nam een trekje van haar sigaret.

Jesper had twee cocktails gedronken en was toen gestopt omdat de alcohol zijn hersens dreigden lam te leggen. Maar Donna had er meer gedronken; ze was aangeschoten. In het lichtschijnsel van de lantaarnpaal gaf haar hangende oog haar een nogal trieste aanblik. Als je dat oog wegdacht, was ze echt een knap meisje, vond hij. ‘Kermis?’

‘Ja, kermis. Reuzenrad, zweefmolen, weet je wel,’ lichtte ze ongeduldig toe. ‘En het spookhuis natuurlijk. Daar krijgen we vrijkaartjes op vertoon van onze id.’ Ze grijnsde. ‘De griezel en de eenogige heks in een karretje. Een betere reclame is voor een spookhuis toch niet denkbaar?’

==

Alleen de schiettent was nog open op dat late uur, plus een draaiattractie die in afwachting was van wat meer publiek dan de luidruchtige jongens die in enkele wagentjes hadden plaatsgenomen en schreeuwden dat ze wilden zwieren. Uit een vrijwel verlaten café klonk feestmuziek. Er dwaalden nog enkele stelletjes over het kermisterrein, verder was het plein leeg.

Jesper pakte een geweer op. Hij had geen flauw idee hoe dit moest, had het nooit eerder gedaan.

Links van hem mikten twee jongens op voorbijglijdende metalen konijntjes in een kastje. Een man met lang, vettig haar en een sigaret in zijn mondhoek incasseerde Jespers briefje van vijf en laadde onverschillig zwijgend zijn geweer.

‘Ik wil die beer daar,’ wees Donna.

‘O, dat is maar drie keer in de roos,’ zei Jesper, ‘Peanuts. Komt in orde, mevrouw.’ Hij keek tersluiks opzij, naar de jongens, en kopieerde hun lichaamshouding en de manier waarop ze hun geweer vasthielden.

Donna schurkte zich tegen hem aan om over zijn schouder langs de loop te kunnen meekijken. ‘Nou, do it,’ zei ze in zijn oor.

Jesper schoot twee keer. Twee missers.

‘Jammer. Nog eens.’

‘Ik kan dit niet, Donna.’ Hij legde weer aan. Vlak voordat hij afdrukte, duwde ze de loop een stukje omhoog, naar de beer die aan een stuk ijzerdraad boven het doelwit hing. Het kogeltje drong geluidloos de buik van de beer binnen. ‘Hé...’

‘Schiet nog eens.’ Donna hield haar vingers losjes onder zijn hand.

Enkele kogeltjes later was het magazijn leeg. Jesper legde het geweer neer.

De exploitant kwam naar hem toe, één oog dichtgeknepen tegen de rook die van zijn sigaret opsteeg. ‘Nog eens?’ vroeg hij.

Jesper voelde dat Donna in zijn zij kneep. ‘Nee,’ antwoordde ze in zijn plaats, ‘dat is niet meer nodig. Ik denk dat hij intussen wel dood is.’ Ze knikte in de richting van de beer.

De man keek om en had blijkbaar door wat ze hadden gedaan. Voor hij zich over de brede plank had kunnen buigen die hen van elkaar scheidde, had Donna Jesper weggetrokken en vluchtten ze het donker in.

Happend naar adem en dubbelgevouwen van het lachen minderden ze een aantal straten verder hun vaart.

‘Oei, oei, wat een grap,’ zei Donna hijgend.

Jesper leunde tegen een gevel en schaterde met haar mee, maar Donna gaf hem een duw om hem weer in beweging te krijgen. ‘Kom, we moeten verder, voordat die engerd verschijnt.’

In de hoofdstraat was het wat drukker. In een feesttent speelde een tralala-bandje. Jongeren vermaakten zich met de kop van Jut, en bij een kraam waar je met dartpijlen ballonnetjes kapot moest gooien, beproefden aangeschoten mannen luidruchtig hun geluk.

Donna vestigde Jespers aandacht op een hoge, smalle tent van rood doek, waarop goudkleurige oosterse tekens afgebeeld waren. geld en liefde, madame fortunata wijst u de weg, stond er in zwarte sierletters op het bord boven de ingang.

‘Een waarzegster,’ zei Donna, ‘wat leuk! We worden schatrijk, wedden?’

‘Allemaal onzin,’ zei Jesper, maar Donna stak de straat al over en liep ernaartoe.

Binnen kwam het enige licht van enkele kaarsen die op een rond tafeltje stonden waarover een donkerrood kleed gedrapeerd was.

De Madame zag eruit zoals een waarzegster eruit hoorde te zien: met donker krullend haar, grote oorringen, een duistere blik en slanke handen met nagels als de klauwen van een roofvogel.

‘Ik voel me hier helemaal thuis,’ zei Donna lachend. Haar stem zwalkte nog steeds een beetje van de cocktails.

‘Het kost vijf euro,’ zei de waarzegster nadat ze waren gaan zitten. In tegenstelling tot haar uiterlijk was haar stem net zo gewoon als die van een caissière in de supermarkt.

Donna zocht naar haar portemonnee, maar Jesper was haar voor en legde het geld op tafel.

De vrouw trok een wenkbrauw op. ‘Per persoon.’

‘You’d better be good,’ zei Jesper met de grijns en de hese stem van Al Pacino. Hij pakte nog een vijfje.

De vrouw glimlachte nauwelijks merkbaar en keek hen beurtelings aan. ‘Wie eerst?’

‘Doe mij maar,’ zei Jesper. Dan had hij die flauwekul maar gehad.

De waarzegster boog opzij, pakte een in een zwartfluwelen doek gewikkeld pakketje uit een kastje naast haar, legde het in het midden van het tafeltje en vouwde het open. Het was een stapeltje tarotkaarten.

‘Hebt u niet eens een glazen bol?’ zei Donna teleurgesteld. En daarna, als een dreinerig, verwend kind: ‘Ik wil een glázen ból.’

‘De tarot zal spreken,’ zei de vrouw, op een toon alsof ze Donna’s jammerklacht serieus opvatte. Ze pakte de kaarten op, verdeelde die met de afbeeldingen naar beneden in drieën, en begon vervolgens weer te stapelen en te delen, meerdere keren achter elkaar. Toen legde ze een aantal kaarten uit in de vorm van een kruis, en nog enkele in een rechte lijn ernaast. Jesper keek naar de afbeeldingen die hij vaag kende uit een boek over waarzeggerij waarin hij eens gebladerd had, maar die hem verder niets zeiden.

De vrouw sloeg haar donkere ogen naar hem op. ‘Je moet oppassen met wat je wenst, jongen,’ zei ze. ‘Je zou het wel eens kunnen krijgen.’

‘Hebben we het nu over geld of over liefde?’ vroeg Jesper.

‘Wat denk je zelf?’

‘Weet ik veel. U bent de waarzegster.’

Donna proestte, de vrouw glimlachte flauwtjes. ‘Dit heeft niks met geld te maken. En ook niet met liefde.’

‘Maar daar adverteert u toch mee?’ Jesper bleef grijnzen. De alcohol had al zijn schroom weggespoeld. ‘Kom op, wanneer vind ik mijn grote liefde? Ik heb ervoor betaald.’

De vrouw zweeg enkele seconden. Toen zei ze: ‘Vind eerst jezelf maar eens.’

‘En dat betekent?’

‘Vind eerst maar uit wie en wat je wilt zijn.’

‘Wie en wat ik wil zijn...’ zei Jesper haar langzaam na.

De vrouw keek hem recht in de ogen en knikte, ook langzaam. ‘Ja... en ik hoop dat je daar op tijd achter komt.’

Samen met haar griezelige blik verjoegen de woorden voor een seconde de roes van de cocktails uit zijn hoofd en bezorgden hem een lichte huivering. De ogen van de waarzegster verschoven naar Donna. ‘Heb je misschien een vraag die je beantwoord wilt hebben?’

‘Jazeker,’ zei Donna. Ze schoof haar stoel nog iets meer naar de tafel en trok een bloedserieus gezicht. ‘Wanneer word ik rijk?’

De waarzegster schudde de kaarten weer op haar manier, legde ze uit en staarde er enkele seconden naar. ‘Je krijgt binnenkort de mogelijkheid om geld te verdienen,’ antwoordde ze. Ze knikte als om haar eigen woorden kracht bij te zetten. ‘Behoorlijk wat geld.’

Donna sloeg haar hand voor haar mond. ‘Het is niet waar!’ riep ze spottend uit. ‘En binnenkort nog wel!’

‘Het is wel waar,’ zei de vrouw onbewogen. ‘Maar denk goed na. Neem de juiste beslissing.’

‘En dat is?’ vroeg Donna.

‘Aan jou,’ vulde de waarzegster aan.

‘Nou, daar heb ik veel aan.’ Grijnzend leunde Donna achterover. ‘Mooie waarzegster bent u... En de liefde?’

De vrouw keek weer op de kaarten en gleed er met haar vingertoppen overheen. ‘Je bent op het ogenblik erg verliefd.’ Ze keek op. ‘En hij wil meer dan jij hem kunt geven.’

De spotlach smolt even van Donna’s gezicht, maar keerde na enkele seconden terug.

Het viel Jesper op dat de waarzegster geen seconde naar hem keek, alsof ze wist dat hij níét degene was op wie Donna verliefd was. Donna wierp hem een snelle blik toe. Aan de frons in haar voorhoofd kon hij zien dat zij hetzelfde dacht.

‘Hij...’ De waarzegster aarzelde even, leek na te denken. ‘Ik zie gevaar.’ Het was niet meer dan een oogwenk, maar nu keek ze ook naar Jesper.

Jesper ontweek haar blik, keek naar Donna. Donna’s grijns was er nog, maar haar ogen deden niet meer mee. Hij wist niet precies wat hier gebeurde, maar er hing een vleug van iets onaangenaams in de lucht. Toen duidelijk was dat de vrouw niets meer te zeggen had, ging Donna abrupt staan en keek naar Jesper. ‘Zullen we gaan?’ Ze maakte een korte, zijwaartse hoofdbeweging naar de waarzegster. ‘Allemaal onzin, toch?’

==

‘Bedankt voor de rit,’ zei Donna. ‘En voor de leuke avond. Wat heb ík gelachen bij die schiettent.’

Ze schoot weer in de lach bij de herinnering. De heftige kus van Stef had haar humeur vanavond van een onverwoestbaar pantser voorzien, ondanks de waarzegster. Maar bij Jesper spookten de woorden van de vrouw nog steeds door zijn hoofd. Het was stom geweest om daar naar binnen te gaan. Zelfs het bijzondere gevoel dat hij voor het eerst een meisje naar huis bracht werd erdoor overstemd.

Donna leek zijn gedachten te raden. ‘Wat een chagrijn, hè, die nepzigeunerin,’ zei ze. ‘En knettergek. Bijna net zo gek als mijn moeder, die kraamt ook geregeld dat soort rubbish uit.’

Jesper glimlachte geforceerd, wilde iets grappigs zeggen, maar kon niks bedenken. Hij was ineens doodmoe.

Ze waren even stil.

‘Zou het Stef vanavond gelukt zijn om bij die mannen een contract in de wacht te slepen?’ zei Donna. ‘Ik ben benieuwd, hij was zó goed...’

‘Vast wel,’ zei Jesper. Hoewel hij door het donker haar gezicht nauwelijks kon zien, voelde hij dat ze hem aankeek. Over haar schouder zag Jesper dat achter het raam van haar huis het gordijn een stuk werd teruggeschoven. Er stond iemand naar hen te kijken.

Donna volgde zijn blik. ‘Mijn moeder,’ zei ze. ‘Volgens haar ben ik al een uurtje of drie te laat.’ Ze boog naar Jesper toe en gaf hem een zoen op zijn wang. ‘Dag.’ Toen draaide ze zich om en liep naar de voordeur.

Jesper keek haar na, zag in een flits haar gezicht weer voor zich in de tent van de waarzegster, en vroeg zich af of het waar was wat ze tegen Donna had gezegd: dat Stef meer van haar wilde dan zij hem kon geven. En wat dat ‘meer’ dan wel was.

10

Donna knabbelde aan haar cracker met kaas en dacht aan de mannen die ze de afgelopen jaren vakkundig de deur uit gewerkt had.

Stijn, een boom van een vent met zijn te korte spijkerbroeken, die moest verdwijnen omdat hij smakte en slurpte tijdens het eten. Kippenvel kreeg ze ervan. Paul, een man die aardig leek, maar algauw veranderde in een dooie pier die avond aan avond onderuitgezakt op de bank langs de zenders zapte, op zoek naar een of andere onbenullige wedstrijd, het gaf niet welke sport. Gek werd ze ervan. En, o ja, Co. Co stonk. Waarnaar wist ze niet precies, maar het was in ieder geval iets ergs wat je de adem benam. Als ze thuiskwam, róók ze onmiddellijk wanneer Co er was. Op een gegeven moment kon ze het niet meer verdragen. Ze wachtte haar kans af, en toen haar moeder even boodschappen ging doen, vroeg ze hem of hij wel wist waar hij aan begonnen was. Of hij wel wist dat haar moeder hun beide katten had vermoord omdat de kleur van hun vacht haar niet langer aanstond, en dat ze een Jehova getuige die had aangebeld in een vlaag van waanzin in zijn nek had gebeten, waarna ze twee maanden in een psychiatrische kliniek was opgenomen.

Nee, dat wist Co niet. Ja, Donna kon het zich voorstellen dat haar moeder dat liever niet vertelde, maar ze vond dat hij er recht op had het te weten. Een uur later was Co weggegaan en niet meer teruggekomen.

Het enige wat Stijn, Paul en Co bij haar hadden opgeroepen, was een verlangen naar haar echte vader. Lambert was de eerste bij wie ze dat gevoel niet had gehad, maar nu...

‘Hai, Donna.’ Lambert ging tegenover haar aan tafel zitten, zette zijn bord met spiegelei voor zich neer en wreef in zijn handen, intussen een bekend ritueel voordat hij ging eten.

‘Hoi.’

‘Lekker geslapen?’ Brede glimlach.

Donna knikte, stak de rest van de cracker in haar mond en at die op.

‘De Heer zij geprezen voor dit verrukkelijke ontbijtje,’ prevelde Lambert, meer tegen het bord dan tegen haar. Hij pakte zijn mes en vork op en viel aan.

‘Wat voor werk doe je eigenlijk, Lambert?’ vroeg Donna zo luchtig mogelijk. ‘Ik bedoel, overdag ben je meestal hier...’

Lambert keek op en staarde haar een paar tellen aan terwijl hij zijn mond leegat. ‘Op het ogenblik heb ik geen vast werk,’ antwoordde hij.

‘Geen vast werk,’ herhaalde Donna, met enige nadruk op het tweede woord.

‘Precies.’

‘Maar waar betaal je dan je mooie pakken van?’

‘O, dank je.’ Lambert toverde de glimlach tevoorschijn waarmee hij haar doorgaans moeiteloos ontwapende. ‘Blij dat je ze mooi vindt. Het lijkt me anders niet de smaak van een goth.’

‘Metal,’ verbeterde Donna hem. ‘Nee, maar daarom kan ik nog wel zien dat ze niet bij Zeeman gekocht zijn.’ Ze stelde vast dat hij liever niet op haar vraag wilde ingaan. ‘Maar wat deed je vroeger dan voor werk?’

‘Vroeger...’ Lambert kauwde zorgvuldig op zijn brood en keek even langs haar heen alsof het antwoord achter haar op de muur geschreven stond. ‘Vroeger was ik overgeleverd aan de klauwen van de Boze, maar dankzij de Heer heb ik me daaraan weten te ontworstelen.’ Het klonk ernstig, en zo keek Lambert er ook bij.

Donna knikte, maar ze geloofde hem niet. Ja, misschien wel dat hij ooit tussen de ‘klauwen van de Boze’ had klemgezeten, maar niet dat hij zich daaraan had weten te ontworstelen. Drie weken woonde hij nu bij hen in. In die drie weken was de verliefdheid van haar moeder er niet minder op geworden, maar Donna’s vertrouwen in ‘Bertje’, in wie hij was en wat hij deed, wel. Gisteravond had ze vanuit de kleinste kamer boven, die werd gebruikt als berghok, flarden van een telefoongesprek opgevangen. Donna was van plan geweest naar beneden te gaan, maar was roerloos op de overloop blijven staan. Ze durfde niet dichter naar het kamertje toe, want als hij onverwachts de deur zou opendoen, zou het overduidelijk zijn dat ze daar had staan luisteren. Daarom spitste ze haar oren. Beneden hoorde ze keukengeluiden. Een pan die op het fornuis werd gezet, bestek dat uit een lade werd gehaald, het typische geluid van borden die uit het kastje werden gepakt. Haar moeder was met het eten bezig. En links van haar, achter de deur die niet helemaal dicht was, hoorde ze Lamberts stem. Ze ving de woorden ‘verdomme’ en ‘handel’ op. Het eerste woord paste niet bepaald in de woordenschat van een Discipel van het Licht. Maar wat haar vooral verontrustte, was Lamberts dringende, gejaagde fluistertoon. Daaruit maakte ze op dat het gesprek beslist niet voor andermans oren bestemd was. Vorige week had ze ook al zoiets opgevangen vanuit haar moeders slaapkamer; ze had er toen geen aandacht aan geschonken, maar nu kon ze het zich opeens weer haarscherp herinneren. Er deugde iets niet aan Lambert. Harde feiten om dat te bewijzen had Donna niet, maar die had ze ook niet nodig. Soms wist je iets gewoon zeker, en dit was zoiets. Toen dat tot haar doorgedrongen was, werd ze kwaad. En bang. Kwaad omdat deze man met zijn charmante glimlach hen bedonderde, bang om wat hij in zijn schild voerde en hoe haar moeder zou reageren als ze daar achterkwam.

‘En waarom wil je dat allemaal weten?’

Donna schrok op uit haar gedachten. Lambert keek haar enige tijd recht aan, met vreemde, onderzoekende ogen, alsof hij haar gedachten van haar gezicht kon aflezen. Ze onderdrukte een lichte huivering. ‘Zomaar. Het enige wat je doet is televisiekijken en telefoneren, dus ik...’ Donna brak haar zin af en vervloekte haar loslippigheid.

Er viel een ongemakkelijke stilte. Lambert hield zijn hoofd schuin en onderschepte haar blik. ‘Heb jij mij misschien afgeluisterd, dame?’

Donna voelde dat ze rood werd. Lambert was slim. Slimmer dan Co.

‘Heeft je moeder je nooit geleerd dat dat niet netjes is?’ vroeg hij pesterig.

Donna keek hem recht aan, trotseerde zijn ogen.

Lamberts gezicht ontspande. Hij wees naar haar met zijn mes. ‘Dat oog, daar is wat aan te doen, wist je dat?’ veranderde hij van onderwerp.

‘Misschien wel,’ zei Donna. ‘Maar het is duur en de verzekering vergoedt zoiets niet.’

‘Ach, geld...’ Lambert prikte een stukje brood aan zijn vork. ‘Het slijk der aarde. Maar je kunt er wel leuke dingen mee doen.’ Het mes wees weer in haar richting. ‘Zoals een dure oogoperatie betalen.’

Donna was even in verwarring. Waar wilde hij heen? ‘Waarom zou ik dat willen?’ vroeg ze, op haar hoede.

‘Omdat het eigenlijk niet past bij een mooie meid als jij.’ Hij liet even een stilte vallen waarin hij haar weer aankeek met diezelfde peilende blik van daarnet. ‘En diep in je hart weet jij dat ook wel. En daarom zou je het wel willen.’

Donna dacht aan Stef. Ja, diep in haar hart zou ze dat wel willen.

Lambert knikte, alsof ze zojuist bevestigend had geantwoord. Hij zette zijn ellebogen naast zijn bord, liet zijn kin op zijn gevlochten vingers rusten en keek haar aan. ‘Niets is onmogelijk, Donna. Maar je moet je ook afvragen hoeveel je wilt doen om aan dat geld te komen.’ Hij zweeg even om zijn woorden tot haar te laten doordringen en produceerde een ragfijn glimlachje dat ze niet van hem kende. ‘Denk er maar eens goed over na. Als je dat gedaan hebt, praten we verder.’